LONGREAD

Adolescentie, een tijd van rebelleren en van afspraken niet nakomen. Of, Dabrowskiaans bekeken, een periode waarin je potentieel en frequent ongemakkelijk stijf staat van ontwikkelinstinct. Zo veel, dat je soms niet zou weten wat je er zoal mee aan moet, waar het op de goede plek zou zijn, en of er wel plek op deze wereld voor jou en je tegelijk aantrekkende en afstotende ontwikkelinstinct is.

Althans, zo ervoer ik het, losmaken van de status quo en ‘ergens’ voor gaan, zonder precies te weten waarvoor, waar, met wie, waarom. Ontwikkelen zonder vooropgesteld doel. Leven!

Ik pakte een pen, wat me verder aanzette tot het bedenken van een ergens en een iemand waar(in) ik mezelf als niemand anders kon leren kennen.

Een dagboek in thema’s

In de puberteit begon ik te schrijven in een soortement van dagboek. Ik schreef niet per dag, maar per thema. De thema’s leken mij essentieel voor een goed, waardevol leven. Enkele voorbeelden: communicatie, liefde, acceptatie en gevoel.

De liefde, dat was alles. Vond ik toen grofmazig. Ervaar ik nu fijngevoeliger.

Het schrijven begon ik, naar geweten, omdat ik ervoer ‘dat ik na de scheiding van mijn ouders en de cito-toets-uitslag’ niet meer dezelfde was. Er gebeurde iets normaals en abnormaals, want ik was simpelweg aan het puberen, maar de ik die het doorleefde moest zowel razendsnel rijpen als voor het niet gerijpte zelf emotioneel zorgdragen. Een ik zijn alvorens een ik te ont-wikkelen. Dat was zowel tegenstrijdig als volstrekt harmonieus, afgaand op mijn gevoel en hoe ik ontwikkeling nu begrijp. Positief desintegratief. Ingewikkeld en gaandeweg ontwikkeld.

Later zou ik in het themaboek ook verwijzen naar de puberteit, want ‘het was toch normaal dat ik veranderde’ en ‘dat ik me wat veel met jongens bezighield, dat doen pubers nu eenmaal’. De nog puberale volwassene in mij vond het belangrijk een gezondheidsoordeel over mijn puber-zijn te formuleren.

Zin van het leven

Als ik nu, binnenin mezelf als gevoelsreflectie, op deze periode terugkijk en in mijn themaboek teruglees, komt de ongevraagde vraag naar de zin van het leven geregeld naar voren als leidraad van de schrijfdrang. Een rode draad door de themastukjes heen, de levensader van mijn eerste egodocument.

De levende en voelende versie van mij die de schrijfstem uitdroeg als vooraanstaand leider van een chaotisch geheel aan veranderingen op fysiek, cognitief en emotioneel niveau; zij was geraakt, in beweging gezet, onzeker over waar al die beweging naar toe zou ontwikkelen, en op een zekere diepere laag gestold eenzaam en zwijgzaam verward.

Het waren de gevoelens, zo denk ik nu, die me aan het denken hebben gezet. Denkbewegingen, zoals Martha Nussbaum schrijft.

Gevoel zette me aan het reflecteren en pril filosoferen over de zin en onzin van keuzes, oordelen, relaties en doelen.

Transitie-tijd

De puberteit is een transitie-tijd: je wordt sensitiever richting jezelf en hoog-gevoeliger richting je omgeving. Deze verandering brengt de mogelijkheid om van emotioneel reactief te ontwikkelen naar gevoelvol sensitief, om deze ontwikkeling te ervaren en voltrekken als mogelijkheid binnen relaties en zelfzorg. Maar niet zonder je beter wetend te preoccuperen met jouw ideeën, in een poging wellicht om een platonisch bestaan als antidotum tegen onvoorspelbare gevoelens te leven, in een poging om afhankelijkheid af te weren maar autonomie reeds op te eisen. Althans, zo meen ik uit het themadagboek te destilleren.

En wat doet een mens dwalend in niemandsland, zich daar genoodzaakt voelen te zoeken naar ‘meer’, ‘anders’, ‘iemand’ en ‘identiteit’? Was en is dit wel het kenmerkende van de puberteit, sprak hier niet een vervroegde volwassenwording uit?

Beide, dus.

Van zinproeverij naar zingeving

Een paar dagen terug las ik het volgende citaat van Dabrowski, over de adolescentie en (typerend aan zijn kijk op de mens) de ontwikkelmogelijkheden inherent aan de persoonlijke oproer uit deze levensfase. Ik herkende de omslag en de zin-zoekerij uit de puberteit zoals ik deze persoonlijk ervoer;

“During the period of puberty, young people become aware of the sense of life and discover a need to develop personal goals and to find the tools for realizing them. The emergence of these problems and the philosophizing on them, with the participation of an intense emotional component, are characteristic features of a strong instinct of development and of the individual’s rise to a higher evolutionary level.”

Dąbrowski K, 1964. Positive disintegration. Little Brown & Co, Boston, USA. (p. 56).

Waar ik als zeven of achtjarige nog aan zinproeverij kan doen, begon ik als adolescent zingeving pijnlijk te verlangen.

Emo-marker

In de puberteit werd ik dieper aan het voelen en verder aan het denken gezet. Dankzij een ontwikkelend lichaam, hormonale ups en downs en de ontkrachtende confrontatie met botsingen tussen mijn ouders.

Tegelijk was ik zoekende naar een (sociale) identiteit. Deels uit fysieke perikelen, deels uit ervaren nood om per linea direct volwassen te worden en oog te hebben voor mezelf in een tijd dat mijn ouders dit, invoelbaar verstrikt met hun individuele en gedeelde, ook wel levensfase-kenmerkende oproer, niet konden.

De levendige ontwikkellijnen van toen staan aan de basis van de beginnende rimpels van nu.

Zin-zoeken werd zo een beetje mijn identiteit, een ervaring waar ik juist vanwege de ongemakken gemakkelijker mee vereenzelvigde, want een sterkste kwetsbaarheid in mijn emotioneel-zijn werd in die periode gemarkeerd en ik kon gevoelsmatig niet steunen op mijn omgeving. Ontdekken wat het leven waardevol maakt en zo overleven.

Een emo-marker, een beetje zoals je kunt spreken van bio-markers.

Kwetsbaarheden

Zo was het, mede door de kwetsbaarheid die ik in navolging van de scheiding ervoer, dat ik mij op bepaalde lagen van bestaan vastklampte aan het reflecteren, aan voortschrijdend zelfonderzoek als de zekerheid van mijn identiteit.

Of, de mensgeest kentekenend gelaagd, dat zelfbewustzijn één, zo niet dé referentie voor identiteit en waardig bestaan werd.

Het Zelf als dogmatisch want gevoelsmatig noodzakelijk principe en tegelijk de wetenschap van de onzekerheid des leven, onder andere begrepen door de opgedane traumatische ervaringen, die ik zelfstandig denkend betekenis gaf.

Wijs en rigide, het ging klaarblijkelijk samen, want ik was volop in beweging en het ontwikkelpotentieel hing samen met de verabsolutiseringen van des mens kwetsbaarheden. Ik vond er kwaliteiten en kwetsuren in, in die sensitieve periode.

Reflectie

Waar het leven er daadwerkelijk toe deed, wanneer het leven me wezenlijk zin opdrong door er onuitgenodigde emoties bij te betrekken en door de zwaarte en donkerte van dysthym-zijn op te trekken, daar startte de reflectie en het zelfstandige denken, en zo identificeerde ik mij met het denken dat afhankelijk was van intensief voelen. Zelfs ook met de optrekkende beweging ervan, als ik schreef, reflecteerde en zin-gaf, was dat omdat er lichtpunten in mijn leven waren en ik bejubelde de zin alsof mijn gevoelsleven ervan afhing.

Er was iets veranderd in me en ik had de taak uit te kristalliseren wat de essentie daarvan was en hoe het toch in godinnennaam mogelijk was dat ik ‘desondanks’ door was blijven leven. Ik was doodgegaan en ik leefde nog. De wereld stond op z’n kop, dit vroeg om opheldering en om bewustzijn want voor je het weet zou ik nog eens doodgaan en naar iets moeten zoeken dat buiten mezelf leek te liggen maar mij deed denken mezelf te (kunnen) zijn!

Ik schreef dan ook dat “de dood het ultieme doel” van leven is. Bijna achteloos tussen de andere reflecties door, zoals ik poneerde dat ‘acceptatie moeilijk is omdat je niet weet wat er gaat komen’.

Niet veel tegenin te brengen, al voelde ik destijds niet bewust dat mijn bevestiging van de dood een aanmoediging tot leven was, dat ik zeker was van verdriet en onzeker opzoek ging naar vreugde.

Het leven overleven

Gevoelsmatig heb ik zo rond mijn elfde een kwetsbaarheid ervaren die ik nu, meer dan twintig jaar later, nog weleens ervaar als een relationele spanning, een ongenuanceerde opmerking of (naar mijn beleving) suggesties van ‘moeten’ mij uít het hier en nu dan wel dromen en áán het piekeren triggeren.

Het ineens kunnen afbrokkelen van je sociale bestaanszekerheid, het opdringen van onvoorspelbare overmacht en het doordringend weten dat slim, lief en humoristisch zijn slechts marginale invloed heeft op het wel en wee van de personen die je dierbaar zijn of het uiteindelijke overgaan van wat me dierbaar is, leven. Slechts marginale invloed op het welzijn van jezelf, in tijden dat ik zo graag een zelf wenste om het leven te overleven. Zo zou ik deze ervaren fragiliteit kunnen omschrijven.

Ik werd tijdens de adolescentie geconfronteerd met woede, verontwaardiging, onvoorspelbaarheid en een breuk in het gezin, onderwijl ik zelf steeds meer bruiste van openheid richting mijn omgeving, uit noodzaak juist om mijn ontpoppende “ik” gestalte te geven. Onderscheidend vermogen vroeg substantie en ik had stof gekregen om over na te denken. Stoffig verdriet, mistige angst, ongeremde gedrevenheid die zich hier doorheen ademde.

Dit werd een intern explosief experiment, als ik niet reflecteerde of niet danste, dan implodeerde ik. Ik danste om de zwaarte van de niet gespiegelde onzekerheid en stress te ontladen. Ik dans-té.

Angst en depressie zouden dan ook volgen, toen ik uit zoektocht naar de liefde de pen neerlegde en in de disco’s wilde zoenen in plaats van dansen.

Het verwarde en eenzame Zelf

Ik heb mij lange tijd geïdentificeerd met de initiële kwaliteiten die ik in deze sensitieve periode ontwikkeld heb, die geprikkeld werden, die van perikelen zogenaamd zelfgekozen prikkels maakte. Zelfbewustzijn, reflectie en het pogen het heft alsnog in handen te nemen. Of dramatische expressie van gevoelens, krachtig, als de zee, ingrijpend op de stroom der dingen, die je uit ‘doen en laten’ scheppen.

Identificeren was overleven – ik had het met dit verwarde en eenzame Zelf te doen – en als ik maar dacht of danste dan leefde ik dus, op gevoel en bedacht. Zonder zelf, eventjes, geïdentificeerd met dimensies van leven waar het veilig en vrij was.

Ik dacht dus ik was (alsnog, in een situatie die bovenal onzekerheid blootlegde). De andere neiging was volledige identificatie met het voelen, wat het dansen met zich meebracht. Uren dansen, in mijn eentje, op mijn kamer, mezelf en de wetenschap van de eenzaamheid verliezend in de overgave aan lichamelijk zijn en fysieke expressie. Mijn bewegingsvrijheid vond ik terug in het al schrijvende ongestoord denken en in het soepel en ritmisch onbewust emotioneel zijn: dansen. Mijn identiteit werd afhankelijk van het ‘volledige gevoel expressief tot uitdrukking brengen’ of het ‘talige ik’-zijn. Afwisselend tussen denken en dansen ademde ik mij door het “moeten” van school, relateren en doelmatig-zijn heen.

Verstillen en verlangzamen

Actueel, op momenten van kwetsing, kom ik af en toe nabij de kwetsbaarheid die ik destijds zo vol heb geleefd. De neiging kan alsnog zijn om na te denken, veel te reflecteren, te schrijven en zodoende een nieuwe orde te vinden in mijn leven en kortstondig gefragmenteerde zelf – een zelf dat per definitie gefragmenteerd is. Mijn neiging, merk ik op, kan zijn om weg te dansen van confrontaties met kwetsbaarheid.

Echter, in de voorbijgaande jaren heb ik, hoewel kwetsbaar verbonden met de impact uit die perioden, niet stilgestaan.

Of, wellicht passender om te zeggen, juist wél stilgestaan: hoewel nog in beweging en rijpend ‘as we speak’, heb ik geleerd om ook op een andere manier te luisteren naar wat kwetsbaarheid te vertellen heeft. Niet zozeer of specifiek door erover te denken, wel door het denken te verstillen en mijn lichaam te verlangzamen (lees; door verstillen en verlangzamen). Door opmerkzaam te zijn zonder aanhoudend oordeel, door te niksen en tijdloos te leven, al is het maar voor een week..

Dans of denk voor je leven

In de puberteit bouwde ik opnieuw een gekwetst bestaan op door mij te identificeren met wie ik schrijvend dacht te (willen) zijn en door dansend te uiten wat er maar in mij om bleef gaan en me deed wankelen. Tegelijkertijd vroeg het loslaten van mijn afhankelijkheid tot de zijnsvormen ‘dans of denk voor je leven’ om het loslaten van vorm in z’n geheel.

Het denken, het dansen en je romantisch verbinden met je mogelijk toekomstige levenspartner zijn alle op zichzelf geen volledige bestemming van Zijn gebleken.

Hoeveel zin zij ook opwekken, hoe zinnig ze ook voelen. Geen deel dat het geheel overstemt en determineert, wel reflecteert.

Levenskunst: niks is meer zoals het was

Tegenwoordig geloof ik mijn gedachten en “eigen ik”-gevoelens bij tijd en wijle opnieuw en kortstondig volledig. Een gedachte op schrift en een beweeglijk gevoel in mijn lijf is echter niet alles meer dat er voor mij toe doet en dus koste wat kost gevolgd dient te worden. Omdat er meer is dan de ervaring dat ‘niks meer is zoals het was’, namelijk onzekerheid als zodanig.

Veranderingen zijn inherent aan leven, de levenskunst is niets meer dan dát.

Wat overblijft is paradoxaal genoeg meer dan een gedachte als het uitdrukken van leven of een zwierige beweging als expressie van gevoelens: het is schrijven, dansen, liefhebben, spreken, ook spreken en ademen, rustig in – en uitademen. En zoveel meer waar ‘ik’ geen woorden voor nodig heb maar ‘Wat’ ik wel leven kan. Wat leeft. Met of zonder de Ik die het beschrijven kan, met of zonder de Ik die er dansend woord aan geeft. Met of zonder mijn Zelf.

Ontwikkelinstinct

Het ontwikkelinstinct dat Dabrowski benoemt, is nog vitaal in me, meen ik (ik leef en roep vanzelfsprekend ja!).  Hoewel de kern hiervan gelijk is aan de typerende zoektocht in mijn puberteit, voelt het instinct meer als een open nieuwsgierigheid, een verlangen tot vrijheid in denken (conceptloos, ook ik-loos) en het streven naar voelbare verbinding met mijn omgeving (de dans aangaan, wil je dansen?).

“I can’t be a pessimist, because I am alive. If I would be a pessimist, I would agree that life is just an academic matter.”

James Baldwin

Het leven is geen academische kwestie en ook met schrijven is niet alles gezegd al is schrijven met al het onuitgesprokene, niet uit te spreken, al het onbeschrevene en niet te beschrijven verbonden.

“Optimism is a strategy for making a better future. Because unless you believe that the future can be better, it’s unlikely you will step up and take responsibility for making it so. If you assume that there’s no hope, you guarantee that there will be no hope. If you assume that there is an instinct for freedom, there are opportunities to change things, there’s a chance you may contribute to making a better world. The choice is yours.”

Noam Chomsky

Het ontwikkelinstinct in me is vitaal en nog grotendeels onbekend, hoop ik en ‘optimiseer’  ik.

Alle tijd is transitie

Ik grijns een beetje, ook van binnen, als mensen nu zeggen: “Je schrijft dansend. Het is een soort dans!”

Zo komt veel uit de adolescentie – ik in relatie tot mijn omgeving, het denken, het dansen en de verbinding – eventjes en heel mooi samen!

Het brede spectrum van zijn, de diepte in gewankeld. Ik heb geleerd dat als je omgeving verandert jij verandert en als jij verandert je omgeving verandert. Samenhang, mede dankzij de doorvoelde invloed van scheiding en onderscheidend vermogen. Ik schrijf wel via een Ik ‘maar’ ik dans over een Wij en zo is Het een voortschrijdend geheel.

Alle tijd is transitie.

© Tekst Lotte van Lith van A Lot of Complexity | Redactie Alice K. Burridge van Green Writing | Beeld via Unsplash | Stichting Hoogbegaafd!