Mijn lagere schooltijd in de jaren ‘80 was zwaar voor mij – ik was verlegen en wilde het punt dat ik anders was het liefst verbergen. Ik werd nogal eens tot voorbeeld gesteld en dat maakte me niet populair in de klas.
Door mijn zeer hoge tempo was ik snel klaar met alle taken die beschikbaar waren en nadat ik in groep 7 al het lees- en rekenmateriaal had doorgewerkt inclusief plustaken, moest ik me maar bij de ‘leesmoeders’ voegen en groepjes kinderen uit groep 3 begeleiden. Iets wat ik vreselijk vond.
In mijn rapporten stond dat ik met mijn neus uit de boeken moest – en in onze kleine bibliotheek in het dorp had ik als enige kind toestemming om de boeken voor volwassenen te lezen omdat ik alles voor de jeugd al uit had. Ik las vooral graag biografieën, boeken over mythologie, etc.
Mijn hoogbegaafdheid uitte zich op de lagere en middelbare school door mijn (fotografisch) goede geheugen en hoge tempo. Ik was weer de beste van de klas, maar in de vwo-brugklas voelde ik me beter thuis. Goed presteren was niet meer iets om me voor te schamen.
Mijn mentor belde met mij ouders over hoe zonde het was dat ik niet op het gymnasium zat, maar zelf wilde ik dat niet want dan had ik een ander rooster dan mijn vriendinnen en dan zou ik alleen moeten fietsen.
In de bovenbouw werden mijn cijfers wisselvalliger en ging ik grote periodes niets doen – afgewisseld met korte momenten van hyperfocus, vlak voor de deadline. Hoewel ik nooit heb leren leren, slaagde ik zeer ruim.
Ik ging een studie doen aan de Universiteit Utrecht en doorliep deze op dezelfde manier, met vlagen productiviteit. Ik vond het enorm fijn om origineel te zijn (iets wat zich op het vwo ook al uitte in mijn boekenlijst voor Engels) en deed twee specialisaties en een aantal pittige keuzevakken van andere studies om een uniek geheel te maken. Soms was ik even in paniek omdat ik het gevoel had écht te laat ‘mentaal ingestapt te zijn’ bij een vak. Aansluiting met medestudenten had ik weinig want ik werd onzeker van hun verhalen over hard blokken en voelde me een impostor – ze keken vaak zo goed te weten wat ze wilden en waar ze het over hadden. In die tijd heb ik ook intelligentieonderzoek ondergaan – ik hoopte dat de bevestiging (IQ van 141) me zelfverzekerder zou maken, maar helaas gebeurde dat niet.
In de afstudeerfase deed ik ook ‘te veel’ – ik moest een stage doen en een afstudeeronderzoek/thesis maar voor die laatste deed ik ook nog een stage/grote praktijkcomponent. Net na mijn 22e verjaardag haalde ik mijn doctorandusdiploma, als eerste in mijn familie. Ik kreeg een baan aangeboden bij het bedrijf waar ik afgestudeerd was, omdat ik voor hen een subsidie had binnengesleept. Eigenlijk wilde ik een promotietraject doen maar de werkgelegenheid was slecht op dat moment dus dit baanaanbod was een enorme kans. Bovendien vond ik mezelf daar te slordig voor én was ik nooit als ‘slim’ opgevallen bij de wetenschappelijke staf. Sommige andere studenten hadden al een baantje als student-assistent.
Er kwam een fase van onderprikkeling en ook depressies. Op mijn 35e werd ADHD vastgesteld; aan hoogbegaafdheid dacht ik wel maar ik durfde er niet over te beginnen. Wat als ik inmiddels niet zo slim meer was? Door/tijdens mijn periodes van bore-out had ik ook geheugenproblemen.
Hoogbegaafdheid is mijn ‘olifant in de kamer’. Mijn oudste zoon is ook hoogbegaafd, ik vind het zoveel makkelijker om voor hem op te komen dan voor mezelf!
Inmiddels ben ik, mede dankzij de ADHD-medicatie, een traject gestart als buitenpromovendus. Omdat ik blij word van nadenken, maar ook om iets te ‘bewijzen’.
Geef een reactie