Ik merk dat het in de dagen naar aanloop van de dodenherdenking onmogelijk is om niet stil te staan bij wat er, intussen zo lang geleden en toch nog zo dichtbij, voor verschrikkelijke dingen zijn gebeurd. Zoals elk jaar worstel ik met gemengde gevoelens.
Ik heb een diepgewortelde hekel aan nationalisme, aan oorlog en geweld en toch kan ik niet anders dan bewonderend opkijken tegen al die grijze en minder grijze snorren die hun leven in de waagschaal gesteld hebben in ruil voor een borst vol medailles en een gebroken gemoed, en met enige ontroering kijk ik om acht uur ’s avonds naar de (natuurlijk suggestief in beeld gebrachte en ietwat vertraagde) contemplatieve bewegingen van de halfstok treurende vlag.
Dat zovelen bereid zijn geweest om zo moeizaam de verloren gegane vrijheid terug te winnen maakt de dodenherdenking een uniek moment, het enige moment waarop ik mij verbonden voel met andere Nederlanders. Niet met Nederland, dat is niets meer dan een arbitrair begrensde plak modder met een paar rivieren erin. Maar samen met andere Nederlanders sta ik stil bij gedeeld verdriet, verlies en triomf van een dusdanige magnitude dat die niet gemakkelijk uit het collectieve bewustzijn verdwijnen. Zoals Eberhart van der Laan het in 2014 stelde:
‘de oorlog die maar geen gewone geschiedenis wil worden.’
Tegelijkertijd loop ik vervuld van walging weg op het moment dat de twee minuten stilte bruut worden verstoord door de lompe trompetstoten van het Wilhelmus. Hoe durven ze!? Een volkslied is bij uitstek een symbool van het sinds de 19e eeuw etterende nationalisme dat juist aan de basis van de moderne natiestaten, en daardoor aan de basis van die vreselijke oorlogen uit de 20e eeuw heeft gelegen. Een zogenaamde ‘nationale’ identiteit ontstaat per definitie door uitsluiting van anderen en leidt vrijwel onvermijdelijk tot misplaatste gevoelens van superioriteit. Dat Nederland in de Tweede Wereldoorlog niet de agressor, maar slachtoffer van dat nationalisme was doet daaraan niets af. Nederland is vaak genoeg zelf dader geweest. Hoe kun je de slachtoffers van ongebreideld nationalisme eren door het ten gehore brengen van een volkslied? De veteranen zelf, steeds ouder, grijzer, gammeler en zeldzamer, behangen met medailles als verklikkers van geleden ontberingen en veelal onbekende heldendaden, zij zijn de ‘rough men who stood ready to do violence’ (niet George Orwell) zodat wij in vrede kunnen slapen. Omdat zij dat hebben gedaan verdienen ze eeuwig respect, niet per se vanwege hun daden, maar vanwege het feit dat zij, en hun gesneuvelde collega’s, geleden hebben opdat wij dat niet hoeven. Wie dat nodeloos nieuwtestamentisch vindt, begrijpt naar mijn mening het belang daarvan niet. En wie de veteranen eert, verheerlijkt of vergoelijkt daarmee niet meteen het voeren van oorlogen. Ik in ieder geval niet.
Ik put troost uit de bijna vergeten woorden van Etty Hillesum. Haar dagboeken, die ze van 1941 tot vlak voor haar dood in 1943 bijhield, maken diepe indruk op mij. Ze was een bijzondere vrouw, die nooit ouder dan 27 geworden is, maar wier woorden van inzicht en wijsheid getuigen die je normaal zou verwachten bij iemand van aanzienlijk hogere leeftijd, maar gepaard aan de twijfels en onzekerheden die bij haar leeftijd en tijdsperk hoorden. Zij heeft al haar energie, en uiteindelijk haar leven, opgeofferd om de gevangenen in kamp Westerbork bij te staan. Haar hulpbereidheid was zo groot dat zij vrijwillig heeft afgezien van de kans om aan transport te ontkomen en de laatste woorden in haar dagboek zijn:
‘Men zou een pleister op vele wonden willen zijn.’
Ik was nog het meeste onder de indruk van een passage uit het begin van haar dagboeken:
‘Dit probleem ligt in deze tijd. De grote haat tegen de Duitsers, die het eigen gemoed vergiftigt. […] Tot opeens enige weken geleden plotseling de verlossende gedachte kwam, die als een aarzelend, piepjong grassprietje omhoogstak tussen een woestenij van onkruid: En al zou er maar één fatsoenlijke Duitser bestaan, dan zou die het waard zijn om in bescherming genomen te worden tegen de hele barbaarse bende en om die ene fatsoenlijke Duitser zou men dan niet zijn haat mogen uitgieten over een heel volk. Dit betekent niet dat men halfzacht staat tegenover bepaalde stromingen, men neemt stelling, men is op gezette tijden verontwaardigd over bepaalde dingen, men tracht wat inzicht te krijgen, maar die ongedifferentieerde haat is het ergste wat er is. Het is een ziekte van de eigen ziel.’
Deze woorden zijn opgeschreven door een vrouw die de laars van de Nazi’s in de meest letterlijke zin van het woord in haar nek voelde, slachtoffer van ongedifferentieerde haat jegens een heel volk die over haar werd uitgegoten, die mensen om zich heen weggevoerd zag worden en die wist dat zijzelf uiteindelijk ook niet aan het Grote Sterven zou ontkomen:
‘Goed, deze nieuwe zekerheid dat men onze totale vernietiging wil, aanvaard ik. Ik wéét het nu. […] Het leven en het sterven, het lijden en de vreugde, de blaren van de kapotgelopen voeten en de jasmijn achter het huis, de vervolgingen, de ontelbare wreedheden, alles en alles is in me als één krachtig geheel en ik aanvaard alles als één geheel en begin steeds beter te begrijpen zomaar voor mezelf, zonder dat ik het nog aan iemand zou kunnen uitleggen, hoe het alles in elkaar zit. Ik zou lang willen leven om het later toch nog eens te kunnen uitleggen en als me dat niet vergund is, welnu, dan zal een ander het doen en dan zal een ander mijn leven verder leven, daar waar het mijne afgebroken is en daarom moet ik het zo goed en zo overtuigd mogelijk leven tot de laatste ademtocht, zodat diegene die na mij komt niet helemaal opnieuw hoeft te beginnen en het niet meer zo moeilijk heeft.’
Etty Hillesum had alle reden om te haten, maar had zelfs in de mensonterende omstandigheden waaraan ze uiteindelijk ten onder ging het inzicht dat ‘Nazi’s’ niet hetzelfde zijn als ‘Duitsers’ en dat je geen heel volk mag veroordelen om de daden van een deel daarvan. Dat maakt dat ik diepe bewondering voor haar koester en iedere keer vol tranen schiet als ik stil sta bij haar lot. Dat, zij, is mijn moreel kompas, daar stuur ik op.