Twintig jaar lang ben ik bezig met archeologie, eerst als student, later als beroepsarcheoloog en promovendus. Archeoloog zijn is een van de mooiste dingen die ik me kan voorstellen. Wie wil er nou niet met zijn eigen handen in de ingewanden van de menselijke geschiedenis wroeten, zelf meeschrijven aan Het Verhaal!
Toen ik na mijn wildernisjaren eindelijk archeologie ging studeren ben ik dat gaan doen met het nadrukkelijke doel om daar zoveel mogelijk uit te halen, niet alleen wat betreft archeologie, maar niet minder belangrijk, ook uit het studeren zelf. Je gaat niet alleen studeren voor een opleiding, je gaat studeren voor je ontwikkeling (dat het in Nederlandse kennis- en cultuurkringen zo’n trieste bedoening is, is exemplarisch voor het feit dat meeste mensen het onderscheid tussen die twee zaken absoluut niet meer kennen). Daarbij heb ik altijd het ideaalbeeld van de Homo universalis uit de Renaissance voor ogen gehad; iemand die van alles wel wat weet en van sommige dingen heel veel, iemand wiens nieuwsgierigheid en vorming nooit voorbij gaan. Zo wilde ik zijn en dat streef ik nog steeds na.
Ik wilde geen vak leren, ik wilde wetenschapper worden, zoals Darwin, ik wilde in het spoor van Eugène Dubois en Roy Chapman Andrews treden, mijn bijdrage leveren aan het ontwarren van de stamboom van de Homininae, als het even kon graag met de panache van Sherlock Holmes, de creativiteit van mijn grote held Picasso (als er een god bestaat dan heet hij Pablo) en de passie en vasthoudendheid van Darwin’s Rottweiler. Mijn punt is niet om net zo groots en beroemd te zijn of te worden als deze mensen (grote voetstappen om te vullen, zelfs de fictieve), maar zij belichamen voor mij wel de manier waarop je wetenschap hoort te (be)leven.
En dat nogal meeslepend geformuleerde uitgangspunt voor mijn eigen Werdegang botst in niet geringe mate met de rationaliteit die ik, uit hoofde van mijn wetenschappelijke vorming, zo hoog in het vaandel draag. Er is geen enkele vraag waar geen rationeel antwoord op is; onverklaarbare zaken bestaan niet, alleen onverklaarde zaken. Dat zijn overtuigingen die centraal staan in mijn hele wereldbeeld. Daar liep ik dus ook hopeloos mee vast toen ik vorig jaar tegen mezelf aan liep en niet verder kon; ik kon geen rationele oplossing vinden voor de problemen waarmee ik mezelf geconfronteerd zag, omdat ik de oorzaak niet rationeel kon verklaren.
Een paar weken geleden ging bij mij het licht aan met betrekking tot mijn hoogbegaafdheid: toen ik merkte dat die wel degelijk grote invloed op mijn persoon heeft, alleen op een andere manier dan ik ooit had verwacht, resulteerde dat in een paar tumultueuze weken waarin het ene puzzelstukje na het andere op zijn plaats viel. Hoewel ik het daarmee best moeilijk heb gehad, beschouw ik dat wel als een positieve ontwikkeling: OK, dit is de oorzaak, die kan ik aanpakken, zeker met behulp van wat adequate, professionele begeleiding. Of die kan ik in ieder geval zo omvormen dat ik er minder nadelige gevolgen van ondervind. Ik merk dat ik er nu al een stuk rustiger van word en dat ik mijn gedrag in sommige opzichten al beter kan plaatsen en ook aanpas, nog voordat ik een coach gezien heb. Kennis is macht.
Maar het zielzoeken van de laatste weken heeft ook nieuwe vragen opgeleverd. Hoe moet ik die Wagner-esque, van spleen druipende oratie van hierboven verklaren? Waarom kan ik niet naar ‘Ode an die Freude’ luisteren zonder tranen in mijn ogen te krijgen? Of naar ‘Master of puppets’ en ‘Met hart en ziel’? Ergens binnen in mijn rationele geest zit blijkbaar een onverbeterlijke romanticus woest aan de tralies te zagen.
Ik heb de laatste weken herhaaldelijk de term HSP langs zien komen. Nog even los van mijn grondige hekel aan afkortingen, associeerde ik hoogsensitiviteit vooral met het sterk reageren op lawaai, licht, mensenmassa’s en dergelijke. Maar op advies van de P&O-dame op het werk, met wie ik over mijn ‘situatie’ gesproken heb, heb ik dat toch maar eens opgezocht. Ondanks een ferme slag om de arm, omdat het allemaal zelfdiagnose is, scoor ik daar ogenschijnlijk ook torenhoog op. En HSP heeft blijkbaar een broertje, met de pakkende naam HSS.
Ik sta sinds gisteren aan het begin van een nieuwe, woelige periode waarin ik dit nu ook weer probeer te plaatsen. Een aantal van de kenmerken (het is verleidelijk om ‘symptomen’ te schrijven…) van zowel HSP als HSS verklaren een boel zaken uit mijn heden en verleden en sluiten ook nauw aan bij de aspecten van hoogbegaafdheid die daarbij spelen. De haast aan zelfvernietigingsdrang grenzende, maniakale wijze waarop ik in mijn wildernisjaren allerlei excessen heb nagejaagd. Goeie genade… Ik had het niet erg gevonden als deze specifieke beker aan mij voorbij was gegaan.
Zelfmedelijden ligt op de loer, dat realiseer ik me, maar ook hier geldt voor: nu ik weet wat het is, kan ik er mee leren omgaan. Ik vind het namelijk niet erg dat ik in tranen raak van ‘Ode an die Freude’, of van het in het echt zien van Duchamps’ ‘Naakt dat de trap afloopt’. Ik ben blij dat ik nog een beetje pathos in mijn donder heb. Het is alleen wel allemaal nogal veel in een keer.