In de Nederlandse samenleving wordt bij voortduring gedebatteerd of het onderwijs moet worden aangepast aan de leerbehoeften van hoogbegaafde leerlingen. Dit continue debat en de teneur hiervan druisen in tegen het gestelde in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), Recommendation 1248 (1994) van de parlementaire vergadering van de Raad van Europa en het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) in 2013. In het proefschrift is in kaart gebracht welke factoren bepalend zijn voor de mate waarin wetenschappelijke kennis over het onderwijs aan hoogbegaafde kinderen in het Nederlandse basisonderwijs wordt toegepast.
Voor dit onderzoek is eerst hoogbegaafdheid gedefinieerd en is omschreven waarom het onderwijs moet worden aangepast aan leerlingen die van nature zeer makkelijk leren. In het proefschrift wordt in de onderwijsomgeving het begrip zeer makkelijk lerend (zmal) gehanteerd in plaats van het begrip hoogbegaafd. Dit is naar analogie van de pendant zeer moeilijk lerend (zml), een begrip dat in de onderwijsomgeving wordt gehanteerd in plaats van het begrip zwakbegaafd. Uit het onderzoek blijkt dat de problemen van zmal- en zml-leerlingen vergelijkbaar zijn.
Nagegaan is in hoeverre onderwijs- en beleidsactoren in het basisonderwijs de in de dissertatie gedefinieerde wetenschappelijke kennis over het onderwijs aan zmal-kinderen in de praktijk toepassen en welke factoren hierbij een doorslaggevende rol spelen. Hiertoe is onderzoek uitgevoerd op achtereenvolgens basisschool-, hogeschool- en samenlevingsniveau.
Dit boek downloaden
Je kunt dit boek hier gratis downloaden
Geef een reactie