Als ik één slechte eigenschap van mijzelf moet noemen, dan is dat mijn ongeduldigheid. Ik heb een hekel aan wachten, en ik ben er ook simpelweg niet goed in, met name als ik niet verder kan zonder hetgeen waar ik op wacht. Soms heb je iets om te doen tijdens het wachten – zoals een artikel schrijven terwijl je wacht op een e-mail van je leidinggevende – maar soms ook niet. Gelukkig is er zelfs zonder extern tijdverdrijf nog wel wat te doen.
Een eigenschap van autistische stoornissen die ik vaak in de media terug zie komen, is de neiging om te dagdromen, om onszelf volledig te verliezen in onze imaginaire werelden. Ik kan dit onderschrijven. Als klein kind zat ik soms urenlang voor de wasmachine, starend, maar niet kijkend. Het was haast hypnotisch voor mij. Nog steeds kan ik op eenzelfde manier gemakkelijk uren verliezen. Ik doe dit vaak tijdens lange bus- of treinreizen, maar soms gebeurt het zelfs in sociale situaties, en dan kan het leiden tot ongemakkelijke situaties, waar tijdens de fantasie de ogen willekeurig afdwalen naar bepaalde posities. Starend, maar niet kijkend – maar dat weet de andere persoon niet, en die ziet simpelweg een boomlange vent wiens ogen gericht staan op hun gezicht, of in één zeer beschamend geval, op haar decolleté. Dat was een zeer ongemakkelijk gesprek vanaf dat moment.
Het korte wachten is echter niet waar ik het hier nu over wil hebben. Nee, ik heb het over het lange wachten. Wachten op de volgende stap in je leven. Of dat nu studeren, uit huis gaan, trouwen, kinderen krijgen, verhuizen, of met pensioen gaan is, iedereen wacht op iets. Een kans, een magisch moment waarop het eindelijk zover is. Misschien moet eerst het geld er zijn, of de motivatie, of de juiste persoon. Maar iedereen wacht op iets.
De mens is risicoavers. We willen niet het risico lopen dat het misgaat, dat hetgeen waar we al jaren van dromen verregent door het ontbreken van die specifieke omstandigheden. Dit is logisch – ik ga hier niet zeggen dat mensen blindelings hun hart moeten volgen. Dit advies wordt vaak gegeven, maar een rationele gedachtegang is veel nuttiger. Dit maakt het wachten echter niet minder vervelend. Hoewel alleen ongeduldige mensen als ikzelf het korte wachten erg frustrerend vinden, vindt iedereen het frustrerend als ze door externe factoren worden belemmerd in het volgen van hun dromen.
Iedereen wacht, maar niemand wil wachten. We willen door, maar we komen de drempel niet over. Dus we dwalen af, we dagdromen over hoe het zou zijn. Als dit lang genoeg doorgaat, hebben we een perfecte fantasie van de situatie in ons hoofd – wat alleen maar leidt tot teleurstelling als het eindelijk daadwerkelijk gebeurt, want het voldoet niet precies aan het beeld in ons hoofd. Ik had het me anders voorgesteld, zeggen we dan. Te lang moeten wachten kan de ervaring aantasten.
Iedereen wacht, maar niemand wil wachten. Hoewel het frustrerend is om dit te moeten accepteren, is het belangrijk om de hoop niet te verliezen. Voor mij is hoop het belangrijkste dat een mens kan hebben – als je geen hoop meer hebt, heb je geen reden meer om door te gaan. Hoop is sterk, sterker dan staal. Zelfs als het wachten decennia duurt, kan hoop blijven bestaan.
Maar je moet niet op álles wachten. Sommige aspecten zijn niet te beheersen, maar voor andere zaken kan je zelf zorgen. Een belangrijk onderdeel van hoop is het zoeken naar de stappen die je wél kunt zetten. Een cursus volgen, meer werken, of je simpelweg voorbereiden op de kleine dingen waar je na het zetten van de grote stap mee te maken zal krijgen. Alle kleine beetjes helpen.
Hoop is als vuur. Het is belangrijk dat het blijft branden, maar dan moet je het wel voeden. Wacht te lang, en het vuur dooft. Wees je eigen vonk, zoek je eigen brandhout. Zorg ervoor dat als het moment aanbreekt, dat je klaar bent om het te pakken en je droom te vervullen. Niet starend, maar kijkend. Genietend.
Zo stel ik het me voor.