Zo spraakzaam als ik nu ben, zo stil was ik als peuter. Voor een absurd lange tijd sprak ik slechts drie woorden: “mamma”, “pappa” en “Max”, de hond van mijn grootmoeder. Voor ruim een half jaar waren dat de enige woorden die uit mijn mond kwamen, wat mijn ouders zorgen begon te baren.
Maar plots keerde het tij. Vanuit het niets sprak ik in volledige zinnen, gebruikte ik woorden waarvan niemand kon herinneren dat zij ze in mijn bijzijn gesproken hadden. Mijn grammatica was goed, en mijn woordgebruik divers: op mijn tweede vroeg ik aan mijn ouders wat het woord “expliciet” betekende. Leg dat maar uit aan een tweejarige. Het leek alsof ik nooit stil was geweest, alsof ik altijd al had kunnen praten. Waarschijnlijk was dit in zekere zin ook zo; ik bekeek gewoon eerst hoe de anderen het deden, voordat ik het zelf begon te doen.
Zoals het was met kleine Erik die leerde te praten, zo is het nog altijd met grote Erik tijdens iedere nieuwe ervaring. Als ik in een nieuwe situatie terecht kom, een nieuwe omgeving met onbekende mensen, zal ik in eerste instantie altijd stil, passief en afwachtend zijn. Ik positioneer mezelf aan de zijlijn en observeer wat er gebeurt, hoe er gecommuniceerd wordt, wat er van mij wordt verwacht. Ik gebruik de resultaten van deze observaties om mijn gedrag af te stemmen op de situatie, om die sociale kameleon te zijn. Hiervoor neem ik altijd ruim de tijd. Observeer en leer.
Hoe lang dit duurt hangt af van de situatie. Soms hoef ik alleen even te analyseren in welke situatie ik me bevind, zodat ik gelijkenissen kan vinden met een eerder voorgekomen situatie en me aanpas aan de hand van die gegeneraliseerde blauwdruk. In andere gevallen moet ik het gehele onderzoekstraject doorlopen met betrekking tot omgeving, gedrag, communicatie en verwachting. Het eindresultaat is echter eigenlijk altijd hetzelfde: ik pas me aan, treed binnen, en functioneer in die omgeving.
Echter, dit gedrag vergt veel energie, vooral om die afstemming vol te houden. Dit is ook de reden waarom ik vaak na afloop van sociale interactiemomenten compleet uitgeput ben – ik heb mijn energie opgebruikt om te kunnen functioneren. Dit maakt mij niet uit; op deze manier sluit ik mezelf niet buiten, en kunnen anderen ook genieten van mijn aanwezigheid. Het is eigenlijk beter voor iedereen.
Naarmate ik ouder word zijn steeds meer situaties vergelijkbaar met voorgaande situaties, waardoor ik minder tijd nodig heb om me aan te passen. Ik word flexibeler: in sommige opzichten zelfs in een grotere mate dan mensen die zich niet op deze manier voorbereiden. Ook heb ik geleerd dat ik zeer zeker niet de enige ben die op deze manier acclimatiseert; het blijkt zelfs een veelvoorkomend aspect te zijn van een autistische stoornis. Zo zijn we weer terug bij die oude vertrouwde labels.
Het punt wat ik probeer te maken is: of ik het nou ben, of iemand anders – als iemand zich positioneert aan de zijlijn en zich stilhoudt, laat die persoon dan even met rust, laat hem of haar acclimatiseren. Geloof me, je merkt vanzelf wel wanneer die persoon er klaar voor is: dan kan hij of zij zomaar plots eeuwen kletsen, ook als diegene niet twee jaar oud is. Dat hoef ik niet expliciet te herhalen, toch?