LONGREAD

Nadat zijn vrouw was overleden, ruim vijf jaar geleden, kwam ik twee keer per week bij hem in Blaricum, om hem wat te helpen in huis maar hoofdzakelijk voor de gezelligheid. We hebben heel wat afgekletst, waarbij hij dan vertelde en ik luisterde.

Niet altijd was ik het roerend met hem eens, maar dat hinderde niet. Hij was een actieve man, overal in geïnteresseerd, las de NRC en Franse en Engelse couranten, had humor, toerde in z’n autootje overal naartoe, ging in z’n eentje op vakantie naar Frankrijk en Engeland. Hij had lol in zijn leven.

Tot die laatste keer, toen durfde hij niet meer alleen en hij vroeg of ik met hem mee wilde naar Cannes. Want niemand van zijn drie kinderen wilde, ze hadden geen zin en ze hadden geen tijd. Ik kende hem als een rustige, eerlijke, lieve en intelligente man en mocht hem erg graag, dus ik zei ja. Het jaar daarvoor waren we een aantal dagen op Terschelling geweest, waar we zelfs gefietst hadden, mijn jongste meiden waren mee, en dat verliep ook heel plezierig, dus wat zou erop tegen kunnen zijn.

Hij boekte een week in juni een paar kamers in een door een Nederlands echtpaar gedreven hotelletje in Le Cannet, een artistieke buitenwijk van Cannes, waar hij al vaker was geweest. En hij overtuigde mij ervan dat we vandaaruit overal naartoe konden met het openbaar vervoer. Naar Nice, naar Antibes en St. Tropez, landin- en bergopwaarts, naar grotten, kastelen en parfumfabrieken, naar Monaco en ItaliĂ«. Hij had het allemaal al eerder gedaan. Ik zou me geen moment vervelen. Daar twijfelde ik over maar ik heb me inderdaad geen moment verveeld. Dat komt ook, weet ik nu achteraf, omdat hij een plan had met zichzelf: afscheid nemen van de CĂŽte d’Azur en dan doodgaan. Met liefdevolle verbazing, zorgen en wanhoop, maar ook met humor heb ik zijn laatste weken mogen meemaken. Ik hield van die man en ik mis hem nog iedere dag.
Waarschijnlijk voelde ik het onbewust al aankomen en heb ik me ertegen verzet, want ik kon de dag voor we vertrokken eerst m’n paspoort nergens vinden en verstapte me even later bij het afdalen van het keukentrapje zodat m’n voet zwaar verzwikt aanzwelde tot olifantenproporties. M’n ruimste sandaal kon ik op de dag van vertrek ternauwernood dichtkrijgen.

De verbijsterende omslag begon op Schiphol. Ik was daar twintig jaar geleden voor ‘t laatst en vertrouwde helemaal op de doorgewinterde wereldreiziger die die ouwe, zoals hij zichzelf gekscherend altijd noemde, was. Vergeet het maar. Op slag was hij alles vergeten, waar wat was, hoe het moest. Om zijn nek sleepte hij een oud damestasje met zich mee dat ooit van zijn vrouw geweest was, type harmonicamodel dat meestentijds openhing, wat me al spoedig noodzaakte me te ontfermen over zijn reisdocumenten.
Inchecken en door de douane ging allemaal vlotjes, behalve dan dat uit mijn tas een zakmes werd opgediept dat ik moest inleveren en de ouwe gefouilleerd werd. Maar dat was routine. Terwijl we wachtten op onze vlucht dronken we ons nog moed in bij zo’n Schipholbarretje. Helaas verloor hij daarbij zijn portemonnee, wat me niets verbaasde aangezien hij constant bezig was losse munten en geldbriefjes, pasjes, portefeuilles en portemonnees in diverse jas- en broekzakken te stoppen, dan weer hier, dan weer daar en alles hing open.
Vanaf dat moment controleerde ik zijn boeltje en hield ik zoveel mogelijk het beheer over al zijn spullen. Ik kon hem geen seconde uit het oog verliezen. Gelukkig ben ik gewend een groot gezin te bestieren, ik heb ogen in m’n rug en in m’n achterhoofd en van opzij. En ook nog voelsprieten bovenop.
Eenmaal aangekomen op luchthaven Nice moest ik in m’n versleten schoolfrans een taxichauffeur aanspreken en uitleggen waar hij ons naartoe moest brengen en dat terwijl er al 35 jaar geen Frans woord meer over m’n lippen kwam en die ouwe vloeiend Frans spreekt, maar ja, die liep daar maar een beetje rond, helemaal opgetogen en verheugd over onze reis.
Het lukte wonderwel en ik begon er zowaar aardigheid in te krijgen. Hoe hectischer de situatie hoe leuker ik op dreef kom en het was ook zo lekker warm daar in Frankrijk. De oude baas had er ook schik in. Het gaat helemaal goedkomen, dacht ik opgewekt.
Het hooggelegen hotel was gezellig, ik had een prachtige kamer met royaal balkon en mooi uitzicht en een luxe badkamer. We dineerden uitgebreid en lekker, de Franse kok maakte speciaal voor mij een verrukkelijke omelet met kaas omdat er vlees op het menu stond en ik dat liever niet eet. De hotelier heette ons en een bleek Brits bejaardenclubje dat dezelfde dag per touringbus gearriveerd was welkom met een feestelijk drankje waar iedereen vrolijk van werd.
M’n zielige olifantenpootje hield ik zoveel mogelijk omhoog om de schade te beperken en ik had toen al in de gaten dat desondanks Ă©Ă©n van de chauffeurs van het Engelse reisgezelschap steelse blikken op mij wierp. Ach ja, in het land der blinden, dacht ik maar.

De volgende dag zouden we de vergane glorie en lege rijkdom vol goud en glitter van Cannes bekijken, de hotelier bracht ons in zijn kleine busje naar het drukke centrum. Je zult hier de vakantie van je leven hebben, waarschuwde hij me. Ik keek m’n ogen uit naar al die zwaar verrimpelde, veel te bruine oude dametjes, gekleed in tijgervelletjes of spannende spierwitte jurkjes en behangen met goud. Ik ben wel wat gewend, ik bedoel, ik woon in ‘t Gooi, maar dit sloeg werkelijk alles.
De ouwe gedroeg zich opgewonden als een op hol geslagen kleuter, of een dronken puber, ik weet niet wat erger is temidden van zo’n warmte, en maakte mij radeloos. Hij wilde overal tegelijkertijd naartoe terwijl de temperatuur alras begon te stijgen naar boven de dertig graden, wat heel ongebruikelijk was voor die tijd van het jaar. Zag hij een bus dan hijgde hij: kom, we gaan nu naar Nice, en bij de volgende bus riep hij met blinkende ogen: zullen we naar Juan les Pins gaan? Zodra het station in zicht kwam wilde hij het binnenland in, liepen we langs de haven dan liefst gelijk met een boot naar het eilandje verderop, hij was heel enthousiast overal over en wilde me alles laten zien en allemaal nu.
Ik moest hem met geweld afremmen, zeulde wanhopig met die man en een steeds zeerdere voet van links naar rechts, maar hij wilde niet luisteren. Morgen gaan we naar de grotten, beloofde ik en ik nam hem mee in een kindertreintje dat door het toeristische gedeelte van Cannes tufte en was dolgelukkig toen de dag voorbij was en ik me eindelijk uitgeput op het dakterras van het hotel aan het diner kon zetten. Alweer die verrukkelijke omelet met kaas, dat werd al ietsje minder.
Het was ‘s nachts zo heet nog, dat ik bovenop de lakens in slaap viel, balkondeuren wagenwijd open, de dunne witte gordijnen over mij heen wapperend.

En dat deden we dus de dag daarop, we brachten een bezoek aan de grotten. In een onderkoelde trein. Ik trachtte hem zeker wetend dat we goed zaten te overtuigen daarvan, maar hij vroeg bezorgd en enthousiast aan iedere voorbijganger of dit werkelijk de trein naar Grasse was. Zelfs toen de trein allang in beweging was.
Inmiddels had hij ook last gekregen van z’n ingewanden en zijn remedie daartegen was: niet meer eten en niet meer drinken. Hij raakte al snel uitgeput en verward door warmte en uitdroging, ik kon met moeite een slokje water of thee bij hem naar binnen krijgen. En dat was toch echt wel van levensbelang in die zinderende hitte.
De tocht naar de grot viel niet mee. Met een pendelbusje omhoog het stadje Grasse in en na een lunch van een salade met tonijn en brood en water waar hij dus 98% van liet staan, wilden we verder maar weer met een grote bus, die echter na een dik uur wachten in de brandende zon niet bleek te komen die dag, dus een taxi gezocht die ons wild zigzaggend in een uurtje voor ruim honderd euro naar boven bracht. En na tot mijn grote afgrijzen gehannes met een druipend ijsje waar de wespen op af stormden en dat per se genuttigd diende te worden, doken we de koele grot in. Waar de ouwe heel eigenwijs begon te doen en halverwege de rondleiding terug wilde. In die stikdonkere grot vol stalagmieten en stalactieten, met smalle doorgangetjes, afdalinkjes en steile kronkeltrappetjes. In z’n eentje terugwilde. Ik heb al m’n overredingskracht moeten gebruiken om hem de tocht te laten vervolgen. Toen dat hele avontuur weer terug, taxi, busje, ijskoude trein, razenddrukke stad, chaotische bushalte, bus bomvol mensen naar Le Cannet, en dan nog tien meter omhoog sjouwen naar het hotel.
Dat laatste stukje was teveel. Amper in de hotellobby zakte de man door z’n knieĂ«n. Eigenlijk hadden we gepland in een knus restaurantje beneden op het plein lekker vis te gaan eten die avond, maar helaas moest ik na die helse dag toch maar weer genoegen nemen met de verrukkelijke omelet met kaas die de kok mij knipogend voorschotelde.

De ouwe kreeg hotelarrest van mij, hij moest in de airco blijven en mij beloven veel te drinken – de hotelier zou ook een oogje op hem houden – en hij drukte mij op het hart dat ik met zijn creditcard in Cannes een leuk jurkje voor mezelf ging kopen en dan vooral in de allerbeste winkels. Ik stribbelde tegen maar ik zag dat hij het echt graag wilde want hij voelde zich schuldig dat hij mij in dit avontuur gesleept had, dat zag hij tijdens heldere momenten wel in.
De hotelier bracht me weer in z’n handige busje naar beneden en vertelde me ondertussen alles over de Franse maffia die vooral aan de Cîte d’Azur met z’n protserige schepen zo sterk vertegenwoordigd is. Ik weet nu alles van de Franse maffia.
Het viel nog niet mee om temidden van dat decadente stadsgewoel in die peperdure winkels zomaar oneindig veel geld voor mezelf uit te mogen geven, ik ben zo gewend om zuinig en nuttig te leven, maar ik mĂłest wel, om de oude baas gerust te stellen. Het lukte me om een in mijn ogen kostbaar fragiel witkanten niemendalletje te scoren en ik vond het vooral een verademing om de hele dag alleen te zijn, ik ging zo laat mogelijk terug naar het hotel, waar die avond vis op het menu stond, godzijdank.
De ouwe vond mijn jurkje dat ik gelijk maar aangetrokken had voor het avondeten prachtig, hij leek er zelfs trots op te zijn.
Maar intussen at en dronk hij behalve een paar plukjes stokbrood en een half kopje thee nog steeds bijna niks. Hij was te eigenwijs, hoe ik ook aandrong en uitlegde waar dat goed voor was, hij bleef halsstarrig volhouden dat niet eten en niet drinken het beste was voor hem. Wel maakte hij er een gewoonte van om tijdens de maaltijd mij luidkeels verslag te doen van zijn belabberde stoelgang, terwijl mij de halfvermalen kleffe stokbroodspetters om de oren vlogen en de andere gasten besmuikt meeluisterden. Ook vertelde hij me keer op keer uitgebreid over de Etrusken, en Eissenhouwer, en nog zo wat belangrijke geschiedenisfiguren, met opgestoken wijsvinger en een schalkse uitdrukking op z’n sterk vermagerde gezicht, zo van: dat wist
je nog niet hĂš?

Het fijnste moment van de dag was voor mij ‘s ochtendsvroeg, dan dook ik een uur voor het ontbijt het zwembad in, ook gelegen op het dak, achter het restaurantterras. Dus moest ik in mijn bikini, hotelhanddoek nonchalant over de schouder geworpen, behendig langs de reeds spek met klutsei etende – want ze gingen altijd heel vroeg op excursie – en in onvermijdelijke pastels gehulde Britten laveren, langs de hardwerkende Nederlandse stagiaire en de Franse ober die elke keer weer bewonderend “olala” riep. “Bonjour”, good morning”, “goedemorgen”, wierp ik slaperige groeten in het rond. Eerst genoot ik van het uitzicht ver over de ontwakende stad op de zilveren zee met de trillende lucht erboven, voor ik het doodstille koele nat doorkliefde, maar dikwijls moest ik eerst nog het zware blauwe dekzeil dat het water tegen de nacht beschermde oprollen. Soms maakte ik een praatje met de Nederlandse stagiaire die gehurkt langs de bassinrand met divers gekleurde stofjes in reageerbuisjes proefjes deed met watermonstertjes om de kwaliteit te controleren. En als ik dan na een half uur stevig banen zwemmen, diagonaal anders was je te snel aan de overkant, halfafgedroogd terugliep, spetterde ik de nietsvermoedende laatste buikvol gegeten bejaarden stiekem en quasi onschuldig een beetje nat.
Daarna pakte ik mijn zware dagtaak op.

De Engelse chauffeurs tipten mij dat ze plek genoeg hadden in hun bus en dat we best mee mochten op excursie, als we zin hadden. Dat vonden de baas en ik wel leuk. Met mijn voet ging het al een stuk beter en we gingen een hele dag mee naar Monaco. Ik dacht: kan hij lekker rustig in die aircobus zitten en fijn babbelen met de Engelsen, dat gaat wel lukken. Maar dat viel vies tegen. De Engelse oudjes vonden ons maar raar, wat we misschien ook wel waren, of waren van nature erg verlegen.
De ouwe kon inmiddels geen twintig meter meer lopen en verwachtte dat een taxi hem wel zou rijden van de standplaats van de bus in de ondergrondse parkeergarage naar de roltrappen omhoog, en vervolgens weer een andere taxi van die roltrappen door een soort stationshal naar de liften naar nog weer hoger waar je uiteindelijk op het buitenplein vlakbij het MusĂ©e OcĂ©anographique van prins Albert terechtkwam. Ik suggereerde wel es een stok of een stoel op wieltjes, maar nee zeg, daar was hij te goed voor. Met moeite werd soms mijn arm geaccepteerd. Ik zag de bezorgde chauffeurs regelmatig met grote ogen en ingehouden adem kijken naar “the gentleman” zoals ze hem respectvol noemden. Ondanks alles had hij nog steeds die uitstraling, maar ook dat vertederende hulpeloze dat hij altijd gehad schijnt te hebben. Zijn vrouw was een heel erge flinkerd geweest en die man moest altijd geholpen worden, waar hij van genoot. Een rolverdeling waar ze zich happy bij voelden.
Na een bonkende rondrit in een schuddend treintje door het kleine gigarijke landje, zegen we neer op het dichtstbijzijnde terras waar we heerlijke vis aten. Hier leerde ik van hem hoe je in Frankrijk om de rekening moet vragen, namelijk heel eufemistisch om de toevoeging, l’ addition, die hypocriete Fransen toch, maar ik volbracht deze missie met verve. Even uitrusten, maar weldra doemde alweer de knellende vraag op: hoe krijg ik deze man van A naar B? Het was weer een hele toer. Hij wilde een kerk binnen, hij wilde een museum in, maar dan plofte hij direct neer en wilde hij dat ik ging rondkijken, hij had het immers al eens gezien allemaal.

Ik had met de ouwe te doen en toch vermaakte hij zich prima de hele dag. Hij maakte praatjes en grapjes met de hotelier en de chauffeurs en zat op zijn manier zielsgelukkig te zijn. Hij was met zijn afscheid bezig en dat bevredigde hem zichtbaar, hij wĂĄs daar gewoon en dat was genoeg. Wel maakte ik me af en toe zorgen of ik deze man wel levend mee terug naar Nederland zou krijgen.
Op een ochtend maakte hij me in alle vroegte wakker, helemaal opgewonden stond hij aan m’n deur te rammelen en te kloppen, de pyjamabroek hoog tot onder de oksels opgetrokken: Luna, Luna, wat ik nou toch beleefd heb, je moet zo even bij me komen. Ik dacht, inderhaast wat kleren aanschietend: hemeltje, wat is er nu weer aan de hand! Hij vertelde met letterlijk schitterende ogen dat hij wakker was geworden en niet meer wist wat voor dag het was, hij had de receptioniste gebeld en die wist het ook niet! Nou, dat was het hele verhaal.
Een paar uurtjes later verscheen hij zonderling uitgedost bij de lift om naar het ontbijt op het dak op te stijgen. Omdat hij zienderogen afslankte en z’n broek daardoor begon af te zakken, had hij z’n colbertje in z’n hoog opgehesen pantalon gepropt waardoor de pijpen op hoogwaterniveau terechtkwamen, en in z’n middel een riem strak aangetrokken. Het stond hem wonderwel, pet schuin op de onverzettelijke kop leek hij zo van de catwalk te komen. Ik schoot in de lach en riep: “Wat hebt u zich creatief aangekleed vandaag!”. “Heb ik me creatief aangekleed?”, glunderde hij. Toch fatsoeneerde ik hem snel en ongemerkt nog wat voor we in de openbaarheid traden. Omdat de remmen losser gingen onthulde hij mij op samenzweerderstoon en toch ook wel een beetje beschaamd dat hij zijn schoonouders papsie en moeder moest noemen en dat hij zeker was geen kinderen te kunnen verwekken omdat hij als jongeling een onanist was

..

De volgende tocht met de vriendelijke Britten deed ik in m’n eentje, tot mijn stiekeme opluchting wilde de uitgeputte man niet meer mee maar hij stond erop dat ik wel ging genieten. De reis was naar Ventimiglia, een Italiaans kustplaatsje direct over de grens, waar een eindeloos grote markt was en ik mezelf trakteerde op zo’n echt lekkere authentieke Italiaanse pizza zoals alleen de Italianen die kunnen bakken. En ik merkte hoe bijzonder het voelt om als Spaans studerende Nederlander met een bus vol Engelsen vanuit Frankrijk een tripje naar ItaliĂ« te maken, hoe bevrijdend ook voor je taalgevoel. De Engelsen werden trouwens wel iets toeschietelijker, ze begonnen mij te accepteren en durfden zowaar iets te zeggen, over dat het zo heet was enzo, er was zelfs een dame die mij verslag deed van haar dwaaltocht over de markt en dat ze de bus niet terug kon vinden. En ze vonden wat ik gekocht had zo mooi, een ronde rieten mand, en toen ik zei dat ik daar thuis kranten en tijdschriften in zou gooien werden ze bijna hysterisch, wat een ontzaglijk origineel en gedurfd idee! Isn’t it, knikten ze naar elkaar.
Na dit bloedhete uitstapje waarbij het zweet me uit alle ondenkbare plekken gutste, ik was zelf bijna bezweken en zo blij dat ik die arme oude man niet bij me had, dook ik ter afkoeling nog even in het hotelzwembad om weer fris aan het diner te kunnen verschijnen. En daar poedelde, jawel hoor, de buschauffeur, degene die een oogje op mij had. Hij vroeg of ik ‘s avonds mee uit wilde, bier drinken op een terras in Le Cannet. Nou ja, ach, waarom niet, alle andere avonden had ik als de baas naar bed was op m’n balkonnetje bij een glas rode wijn in m’n boek zitten lezen, en hij leek me geen onaardige kerel, knappe vent wel. Hij had het de hele week niet durven vragen. De ouwe vond het prachtig dat ik sjans had en ik had voor het eerst een beetje een vakantiegevoel op die laatste avond in Frankrijk. Van de chauffeur, zijn vertelkunst was hylarisch, kreeg ik alle amazing & terrible dingen te horen die je zoal kunt beleven als je met een horde niet al te snuggere Engelsen op stap bent. Ik heb zitten schateren op dat romantisch verlichte plein onder de platanen. En hij vertelde over zijn vrouw en zoon. Toen het laat werd en ik aangaf dat ik naar bed wilde, antwoordde de chauffeur hoopvol in zijn mooie echt Engelse Engels: “Is that an invitation?” Ik moest hem teleurstellen maar hoor het hem nog zeggen. Gelukkig drong hij verder niet aan.

En toen mochten we na die strijd van de hele week weer naar huis.
Omdat het nogal lang duurde met het inpakken van zijn koffer, ging ik me op de hoogte stellen van zijn vorderingen. Ik zag dat hij een vieze pantalon in het kleine hotelprullenbakje had gepropt, en voor de twintigste keer bezig was zijn derde overhemd op te vouwen, want dat had hij zo van zijn zuster geleerd, verklaarde hij. “Ga jij nou maar even met een taxi naar een winkel en koop wat leuks voor jezelf”, wapperde hij me weg, wat ik natuurlijk niet deed. In een handomdraai graaide ik zijn boeltje bij elkaar en klapte de koffer dicht. En ik was zó opgelucht toen we tenslotte op de luchthaven van Nice waren!
Maar toen waren we er nog lang niet. Om in te checken moest ik een vol uur in de rij staan. Ik had de ouwe op een bankje geplant met de opdracht daar op mij te blijven wachten. Verlost van de koffers en de instapkaarten in mijn hand spoedde ik mij eindelijk terug naar het bankje, waar de ouwe niet meer zat

 Ik speurde de megagrote hal af maar tussen al die reizigers was dat schriele mannetje volstrekt onvindbaar. Ik zocht in de mannentoiletten, achter de broodjeskramen, overal en nog maar eens bij het bankje in de hoop dat hij daar plotseling weer zou zitten, en nergens was personeel te bekennen dat mij zou kunnen helpen. Lichtelijk paniekerig wordend vroeg ik mij af wat ik nou het beste kon doen, binnen een kwartier moesten we aan boord. En ineens stond hij daar, op zoek naar mij. Hij dacht: het had zo lang geduurd, ik zou al wel in het vliegtuig zitten en omdat ik zijn paspoort had was hij bang dat hij gearresteerd zou worden. Hij bleef maar doorsputteren over zijn arrestatie en totaal afgepeigerd sleurde ik hem door de douane waar hij tot overmaat van ramp een half aangevreten rol biskwie uit z’n openbungelende tas haalde en een spoor van vertrapte en verkrummelde koekjes op de grond achterliet.

Deze hele operatie heeft mij tien jaar van mijn leven gekost. Met vijf kinderen op vakantie gaan is een stuk relaxter.

Eenmaal thuis in Blaricum werd het van kwaad tot erger met de oude baas, hij zette zijn hongerstaking voort en ik kwam er zowat elke dag, soms zelfs twee keer per dag en ook in het weekend. Ik heb hem nog terug helpen vluchten uit het bejaardenhuis waar hij tegen zijn zin, in allerijl, door zijn chique dochter zonder verder tijd voor wie dan ook, heen verhuisd was. Zijn dochter was daar niet blij mee maar een schoondochter wel. Maar dat is weer een ander verhaal.
Hij hield vol dat hij de 90 niet zou halen.
En dat is hem gelukt, binnen zes weken, vlak voor zijn verjaardag en twee dagen voor ik met vakantie zou gaan met de kinderen, is hij gestorven, in z’n eigen huis zoals hij dat zo graag wilde.
Dat was zijn wens. Hij heeft mij de hemel in geprezen waar hij nu zelf zit, ondanks dat ik vaak kwaad op hem ben geweest, op zijn idiote zelfmoordactie, en hem dat ook ongezouten liet weten. We hebben zelfs bijna ruzie gemaakt terwijl hij op zijn zelfverkozen sterfbed lag.
Want daar kwam het op neer, volgens de dokter mankeerde hij niks, hij was alleen maar bezig met zichzelf uit te hongeren en uit te drogen.

Want dit was zijn scenario, hij moest dood voor zijn 90ste.

November 2005

P.S.
En de chauffeur?
Een half jaar later kreeg ik een kaartje van hem dat hij in Italië was met een toeristenbus. En weer een jaar later een telefoontje dat hij in Amsterdam was, of ik even langs wilde komen.
Dat heb ik niet gedaan. Daar kon ik niet zomaar tijd voor vrijmaken, als ik dat al zou willen.
Daarna heb ik niets meer van hem gehoord.

© Tekst Luna | Redactie Alice K. Burridge van Green Writing | Beeld via Unsplash | Stichting Hoogbegaafd!