Zelfmoordneigingen
Misschien ben je bekend met de dialogen die ik schrijf, die in vrij directe zin zijn gebaseerd op mijn cliëntenpraktijk. Dit is een ander koekje van eigen deeg.
Hieronder tref je een fantasievolle dialoog tussen een persoon met suïcidale neigingen – zich gepassioneerd, haast psychotisch uitend, hoewel geenszins onnavolgbaar – en een omstander met een hulpverlenende professie.
Ik heb getracht de dialoog zorgvuldig, origineel en compassievol vorm te geven. Deze moet worden gelezen als onderdeel van een proces dat niet in 1200 woorden is te vangen, maar waarin – zo hoop en meen ik – wel de essenties zijn vervat.
De tekst is zowel een blijk van respect aan allen in de GGZ en haar wijde omtrek als een ode aan het associatieve, creatieve brein. Diverse bronnen hebben mij tot dit blog geïnspireerd: ze staan onderaan vermeld.
Ik wens je veel lees-realisaties en ontvang graag je reactie!
Disclaimer: onderstaande tekst bevat scheldwoorden.
Regie: Int. en ext. overal en nergens – ruimte gevuld met mensen – dag en nacht.
“Ik ga er een einde aan maken. Een einde aan dit plantáárdig bestaan.”
“Oké. Nu?”
“Nee, natuurlijk niet nu, er dienen voorbereidingen te worden getroffen.”
“Wauw. Ehm. Oké. Dan maak ik nog even gebruik van de tijd dat je er nog bent om me aan je voor te stellen. Ik ga jou en dit moment nooit vergeten. Dat weet ik zeker. Wil je wat drinken?”
“…wat drinken, is dit een truc ofzo?
Ben jij net als iedereen aan het proberen mij op andere gedachten te brengen, mij je empathie boehoehoe te tonen, omgekeerde psychologie toe te passen, met jullie stinkende trucjes en walgelijke manieren die mij alleen maar uitstel van executie geven?? Slaap kindje, slaap. Nadat jullie je handen weer quasi schoon hebben geveegd in rozenwater waar alleen het water een origineel ingrediënt van vormt, trekken jullie glibberend en glijdend van die klote pantoffels aan, die jeukende dingen, ik kan ze niet verdragen, terwijl jullie genieten, wat een kutwoord, genieeeeeten, van het zachte materiaal en denken dat jullie dat verdiend hebben nadat jullie je weer belangeloos, oh nee pay check, hebben ingezet voor de zieke wereld die jullie zogenaamd beter kunnen maken, ondertussen vergetend hoeveel konijnen er zijn fijngehakt om aan de beschimmelde voetjes te kunnen pronken. Oh, het is synthetisch materiaal? Nog erger, godverdomme, sinds wanneer is iets wat niet-natuurlijk is beter dan Het Ori-gi-neel, voor zover dat dan weer bestaat. Synthetisch, en wie hebben dat materiaal gemaakt, denk je? Made in Bangladesh, hoe exotisch, wat is iedereen toch internationaal georiënteerd, terwijl ze hun ogen sluiten voor de MENSEN, hun MEDEMENSEN, die hun ziel verknauwen in groezelige fabrieken, waar ze gedewaardeerd worden tot zombies, verworden tot inwisselbaar afval, inwisselbaar maar niet recycleba…”
“Zo… Intense beelden schets je daar. Maar nee, het is geen truc, ik kom hier binnen, je verrast me geweldig met je uitspraak, ik bevind me tussen perplexiteit en acceptatie. Ik wil wat te drinken inschenken voor mezelf en ik bied het jou ook aan, omdat je nu eenmaal hier bent en nog leeft.”
“En daarna? Je geeft me wat te drinken en dan knoop je casual een praatje aan?
Alsof er ook maar iets van dit leven in de verste verten tot in de kotsende oneindigheid casual genoemd kan worden. Alsof mijn leven een casualty is. Wat het feitelijk ook is, wat is een leven met de wetenschap dat je DOOD gaat? ‘Vergankelijkheid is een inherente eigenschap van het leven’, oh prachtig, draag mij maar weg. Is dat leven?? Wie bedenkt dat godverdomme?? Wie haalt het in zijn harses om mij daaraan te onderwerpen? WAAROM ben ik hier?? WIE waren er toen ze er moesten zijn? En WIE heeft hen weggejaagd en was het niet waard om hen bij zich te houden? En denk jij dat ik me dan weer laat misbruiken om een aangeleerde interventie op los te laten? Alsof ik een versteend laboratorium ben, zonder enige uitweg, maar met alle ingangen open, voor iedereen toegankelijk, publiek en generiek, ja hoor, kom maar binnen, en ga weer weg zodra het je goeddunkt, en laat mij dan vooral onbezorgd, onbevlekt, bevlekt, achter in deze kerker die zich leven noemt!!!”
“Nee, ik wilde je niet verleiden tot een praatje om mijn kunde op bot te vieren, mocht dat in de buurt komen van wat je bedoelt. Nadat ik je het drinken had gegeven, zou ik zijn gaan zitten op een van de vrije stoelen. Daarna zou ik mijn hart voelen scheuren, krimpen, verpulveren, nu ik weet hoe verschrikkelijk ellendig jij je voelt. Ik zou mijn gedachten over elkaar heen zien worstelen, vergezeld van een hijgend gevoel, de mogelijke interventies overwegende, beseffende dat ik dat aan het doen ben, daarin enige waarachtigheid en ordening proberen aan te brengen. Die pijn van dat alles dan zelf verdragen, want jij hebt me niets gevraagd.”
“…….. Vraaaaaaaaaaagen, wat is er nog te vragen? Bestaan vragen niet bij de gratie van hun antwoorden en zijn niet alle antwoorden reeds lang zal ze leven gegeven, zonder ook maar enig pietepeuterig teringklein strottenhoofdje aan genezing te offeren!?”
“Je hoort erbij. We willen jou erbij hebben. Het spijt me dat we je dat tot nu toe niet getoond hebben, althans niet op een manier die voor jou herkenbaar was. Je verdient het om er te zijn. Je verdient zorg om te kunnen genezen. Je bént niet voorgoed ziek, je ervaart de intense, trieste gevolgen van een onmenselijk gebrek aan aansluiting met je omgeving. Ik vind het fijn dat je er bent en het doet me verdriet om jou zo in nood te zien. Ik weet niet of het professioneel is om dat te zeggen, maar dat vind ik nu niet belangrijk, want jij lijkt te hunkeren naar oprechte aandacht. Is er iets wat ik voor je kan doen, of wat we voor je kunnen doen?”
“Jullie hebben mij niet nodig!!!”
“Jawel! Je hebt invloed op ons. Ik kan alleen vanuit mijzelf spreken, dus ja alleen al in dit moment ben ik mede afhankelijk van jou, van wat je doet, van wat je zegt, van hoe je op me reageert, hoe je me toelaat en hoe je me benadert. Samen ben ik niets zonder jou.”
“Waarom…?! Waarom ben ik zo, waarom is mijn leven zo, zo zo walgelijk, zo kapot?”
“Misschien leeft het nog, is het niet kapot…?”
“Ik! Ben! Kapot! En ik ga kapot!”
“Wat verscheurend om te horen… Voel je misschien zoveel dat je niet meer kunt voelen? Is dat misschien waarom die gedachten aan zelfmoord er zijn? Voel je je beschadigd…gekwetst?”
“Als je de lijn nu verbreekt, is het gedaan met me, dan val ik in flinters uiteen.”
“Ik ga nergens heen. Je zei dat je ér een einde aan wilt maken. Waar wil je een einde aan maken?”
“Aan…dít.” (*krimpt ineen, kijkt naar het eigen lichaam en wijst daar met tien gekromde, gespannen vingers naar*)
“Wil je vertellen wat er in je omgaat?”
“…ik weet het niet…ik weet niet of dat goed is…ik weet niet meer wat goed is…”
“…”
“Het is zo moeilijk, ik kan niks, ik weet niks, ik ben niks, ik doe niks goed, het is als leven in een geluidsdichte ruimte. Een box. Van glas. Ik zie iedereen en zij zien mij, maar ik kan hen niet bereiken en zij staren me aan.”
“Hm-mm. En dan?”
“Dan word ik gek.”
“Nou, dan bén je het in ieder geval niet. Hoe zou je omschrijven hoe je je voelt in die box?”
“Klein. Tot last. Onkundig.”
“Hmm, dat lijkt me een ontzettend naar, intens gevoel. Heb je zelf ideeën over wat je zou helpen?”
“Liever niet raar gevonden worden.”
“Oké, dat snap ik. Is er misschien iets wat je prettig vindt nu?”
“Rust.”