In een levensverhaal, één grote puzzel is het gemakkelijk om stukjes over te slaan. Naderhand valt het je op, aangezien er stukjes ontbreken. Daar moet je echter wel een groot deel van de puzzel al voor klaar hebben. Het was eigenlijk de bedoeling hier de puzzelstukjes van mijn zoon te beschrijven. In plaats daarvan ga ik wat missende stukjes van mij alsnog noemen. Dat helpt ook weer voor zijn puzzel.

Poppenmoeder

Ik geloof dat het mijn derde verjaardag was dat ik een jongetjespop kreeg. Pukje. Ik was op slag verliefd, zoals peuters dat kunnen. Ik had wel te horen gekregen dat ik de pop niet mee mocht nemen naar buiten, maar ik wilde de pop zo graag laten zien. Uiteraard de pop zelf ook wat buitenlucht geven, want dat hoor je te doen als goede poppenmoeder 😉

Vlakbij het huis was er een boogklimrek. Zo eentje met verschillende ‘ladders’, in metaal. Ik zie nog zo voor me hoe een oudere jongen de pop van me afpakt, tegen het klimrek aan slaat en de verschillende onderdelen verspreid in de buurt, bij voorkeur in achtertuinen over de schutting heen. Compleet kapot doordat iemand mijn prachtige bezit zo afpakte en kapot maakte. Tegelijkertijd in paniek, want ik mocht de pop niet meenemen naar buiten. Hoe ga ik dit uitleggen aan papa en mama?

Het enige dat we terugvonden van de pop was een armpje. De rest van de onderdelen waren niet meer te vinden. Jaren later zou ik de route die genomen werd om de onderdelen te verspreiden, welke tuinen er iets in ging nog aan kunnen wijzen.

School

De jaren op de basisschool had ik al continue een ontzettend duaal gevoel. Aan de ene kant voelde ik me dom, omdat ik de standaard lesstof vaak niet meekreeg. Tegelijkertijd voelde ik onbewust wel dat dit beeld niet klopte. Zaken die me echt bezig hielden hield ik in mijn hoofd, omdat ik ergens wist dat anderen me er alleen maar vreemd op aan zouden kijken. Of dat gevoel bij iedereen terecht was zal ik natuurlijk nooit weten. Ik kan die periode immers niet overdoen en dezelfde mensen nu zijn ook heel anders dan ze toen waren.

Met mijn hersenspinsels over de dood, het heelal, noem maar op kon ik dus nergens echt terecht. Ik weet nog dat ik een periode me ontzettend afvroeg of alles wel echt was. Of mensen die zeiden dat ze ergens naartoe zouden gaan, daar dan ook echt naartoe gingen. Of dat ze op zouden houden met bestaan zodra ze buiten mijn zicht waren. Om weer terug te zijn wanneer ‘het verhaal’ dat vereist. Er zijn ongetwijfeld meer kinderen die soortgelijke gedachten hadden, de film The Matrix bestaat immers niet voor niks 😉

Schoolboeken leken expres geschreven te zijn om het betreffende vak zo saai mogelijk te presenteren

Ik wilde ontzettend graag leren. Helaas werd ik daar continue in teleurgesteld. Alle schoolboeken leken expres geschreven te zijn om het betreffende vak zo saai mogelijk te presenteren. Zo ongeveer elke paragraaf moest ik meerdere keren opnieuw lezen, terwijl de inhoud ervan maar niet bleef hangen. Ik kon niet leren, dacht ik. En dat had vast te maken met dat het eigenlijk te hoog gegrepen was voor mij.

Dat beeld werd bevestigd toen ik een weddenschap had met mijn leraar Engels. Ik had steeds een 8.9 bij proefwerken en zo en hij was ervan overtuigd dat ik dan ook een 9 kon halen. De weddenschap hield dus in dat ik minimaal een 9 moest halen voor het daarop volgende proefwerk. Als me dat lukte mocht ik in de kantine iets uitzoeken. Lukte het me niet? Dan kreeg hij een doosje sigaren. Eentiende punt meer halen, dát kon ik wel. En ach, het was Engels. Een vak waar ik wél goed in was. Met daadwerkelijk leren moest dat wel goed komen, toch?

En toen kreeg ik het cijfer terug: 7.5 Niet alleen geen 9 gehaald, maar ook nog eens 1.4 punten lager dan daarvoor steeds. Ik kon dus niet leren en het was zonde dat ik er zoveel moeite in had gestopt. Dat zou ik dus echt niet nog een keer doen.

Verhaaltjessommen en formules

Met wiskunde duurde het best een tijd voor ik doorhad dat ik dat heus wel kon. Hoofdrekenen duurde me te lang (“kan ik niet”) en de wiskunde die ik in het begin kreeg bestond voor een groot deel uit verhaaltjessommen. En die werken niet met mijn hoofd.

Je hebt een lade met 50 zwarte sokken en 50 groene sokken. Hoe groot is de kans dat je twee dezelfde sokken pakt? Ik kreeg meteen een hoop belangrijke vragen in mijn hoofd. Pakte je de sokken met een blinddoek op? Of kon de lade niet zover open, waardoor je niet kon zien wat je pakte? Hoe had je de sokken in de lade gelegd, was dat per stuk of per paar? En dus liep ik vast.

Berekenen wanneer persoon A en persoon B elkaar zouden kruisen vond ik ook vreselijk. Ook daarbij kreeg ik allerlei bijkomende vragen. Wat waren de weersomstandigheden? Hoe zag de omgeving eruit? Bergop met de fiets is natuurlijk een stuk lastiger dan bergaf. En ga zo maar door.

Toen we dan eindelijk bij de echte formules uitkwamen was ik er dermate van overtuigd dat ik het niet kon, dat ik gewoon geen ‘wiskundeknobbel’ had dat het opnemen van de stof niet lukte. Pas toen we verplicht bij huiswerkbegeleiding moesten zitten (en je daar moest werken aan het vak waar je het laagst voor stond) zat ik er echt voor en liep ik algauw een aantal hoofdstukken voor. Ik liep niet alleen voor, ik begreep de stof ook! Het proefwerk erna had ik ineens een 9.8 te pakken.

Proefwerken en schriftelijke overhoringen vond ik eigenlijk altijd al stom. Niet het “shit, ik heb geen zin om te leren”-stom, maar het “je kunt leren wat je wil, maar tijdens het proefwerk kom je niet op het antwoord, zodra je buiten staat weet je het ineens wél.” Ofwel: het is geen accurate weergave van de kennis die de afnemer heeft. De instinkers waar leraren ontzettend trots op konden zijn had ik helemaal een hekel aan. Dan had je het immers ineens over begrijpend lezen in plaats van wat er afgenomen zou worden. Zo was de laatste vraag bij mijn examen biologie iets als: “wat kwam er eerder, de kip of het ei?” Een vraagstuk die ik toevallig erg interessant vond, maar aangezien het niet iets was wat we hadden behandeld vond ik het misplaatst. Uiteindelijk bleek het antwoord te liggen in de volgorde van benoemen in de vraag. In dit geval was het dus de kip, omdat die eerder voorkwam in de vraag.

Daarnaast vond ik het ontzettend vreemd dat je geen vragen mag stellen. Vraagstelling staat ontzettend open voor interpretatie (zeker als het instinkers betreft), waarbij nagaan of je inderdaad begrijpt wat er gevraagd wordt behoorlijk kan helpen in hoe je de vraag beantwoord. Ik vond het ook toen al een vreemde tegenhanger van de samenleving waarin we leven. Het woord samenleving zegt het al: je leeft samen met andere mensen. Je hebt andere mensen nódig om volwaardig te kunnen leven. We hebben immers allemaal onze ‘sterke’ en ‘zwakke’ punten. Maar op school wordt er vooral gedaan alsof je nooit een collega, kennis of onbekende zou kunnen vragen voor wat verduidelijking. Alsof jijzelf alle kennis hoort te bezitten.

Ook dat was een reden waarom ik na de directiesecretaresse-opleiding besloot niet nog een opleiding te gaan doen. Het echte leren doe je immers niet op school, dat doe je in de praktijk. Zo heb ik het ook altijd ontzettend bijzonder gevonden dat het slechts een paar eeuwen geleden niet gek was als je de meest uiteenlopende beroepen had. Daar volgde je geen theoretische opleiding voor, dat leerde je in de praktijk. Van iemand die de kennis al bezat. ‘Grappig’ genoeg weet het gros ook nu dat je vooral in de praktijk leert, toch word er ondertussen behoorlijk wat waarde gehecht aan diploma’s en cijfers.

In de jaren erna heb ik genoeg andere zaken geleerd. Meer daarover in het volgende (zal dat dan toch de laatste zijn?) deel 🙂

Deel 3 lezen >

< Deel 1 lezen

© Tekst Hiranthi Herlaar van Liefdevol Opgroeien | Redactie Alice K. Burridge van Green Writing | Beeld via Unsplash | Stichting Hoogbegaafd!