LONGREAD

Ik was een zorgenkindje. Astma, koemelkallergie en allergisch voor honden en katten. Huilen deed ik praktisch de hele dag en mijn broer heeft niet lang na mijn geboorte daarom aan mijn ouders gevraagd of ze alsjeblieft de poezen weer op konden halen en mij weg doen. Kinderlijke onschuld.

Toen ik een jaar of vier was vroeg ik mijn moeder “jullie hadden mij niet willen hebben he?” of iets in die geest. Hartbrekend. Net als mijn paniek toen ze de groene schoenen die ze ooit kocht uiteindelijk aan mijn broer gaf. Ik had immers gevraagd of ze ze álsjeblieft voor mij wilde bewaren voor als ik later groot was, alleenstaand, wel kinderen maar geen geld had. Grote zaken voor een klein kind om zich daar zo druk om te maken. De eerste puzzelstukjes.

Verknocht aan lezen

Mijn ouders en wij gingen vaak naar rommelmarkten. Heerlijk vond ik dat. Op onderzoek uit, welke schatten zou ik vinden? Mijn moeder kocht er graag boeken. Voor haarzelf, maar ook voor ons. Tot ik een jaar of elf was, wist ik van elk boek dat ze aan me liet zien of we die in huis hadden of niet. Met een boek of 10 zou dat niet heel opvallend zijn, ware het niet dat mijn moeder er honderden had. De reden waarom ik de inhoud van onze bieb op een gegeven moment niet meer wist? Ik ging niet meer mee naar elke rommelmarkt en zag daardoor ook niet altijd welke boeken er mee kwamen.

Er is nooit rekening gehouden met dat ik in stilte vele malen sneller lees.

Hoe ík verknocht ben geraakt aan lezen weet ik niet meer. Voor mijn gevoel was ik dat altijd al. Ergens op de basisschool begon ik met de boeken van mijn moeder. Psychologische thrillers, medische thrillers, literaire thrillers. Spanning, dood, plus een hoop ingewikkelde woorden die ik verder in het verhaal ontcijferde. Twee boeken staan me enorm bij dat ik die voor het einde van groep acht heb gelezen, Sheila van Torey Hayden en Morgen mag ik uit de kast van Othilie Bailly. Die laatste overigens stiekem, omdat mijn moeder het nog te heftig voor me vond.

Op school mocht ik de ‘moeilijkste’ boeken nog niet lezen, omdat ik volgens hun dat niveau niet aan kon. Dat zal groep zes geweest zijn, vermoed ik. Daar las ik dus – naar verhouding – ontzettend simpele boeken en thuis de boeken die me meer aanspraken. Hoe snel ik hardop kon lezen werd als mijn leessnelheid gezien. Iets wat ik nu bij veel basisscholen nog zie. Waar nooit rekening mee is gehouden, is dat ik in stilte vele malen sneller lees. Wat lezen betreft was ik ontzettend opgelucht toen ik dan eindelijk naar de middelbare school ging, daar kon ik met boekverslagen in ieder geval de boeken behandelen die ik zelf wilde.

Op mijn laatste basisschool kwam ik terecht in groep 4. Als nieuw kindje ben je dan ontzettend interessant voor de rest van de klas. Op de school daarvoor (een school voor langdurig zieke kinderen) had ik twee ‘vriendjes’, waarvan eentje mijn ‘verloofde’ was. Beide jongens zaten in groep 8. Daar is overigens verder niks mee gebeurd, het is gewoon een extra puzzelstukje.

Uiteindelijk kwamen ze er op de nieuwe school achter dat ik ‘anders’ was. Een tijd van “ja, dat was het keerpunt” kan ik niet terughalen. Mijn analyseerhoofd vind dat jammer. Niet dat ik op zoek ben naar een “oh, daarom ging dat mis, daar moet ik aan werken.” Ik vind het interessant om dat soort zaken te weten.

Niet alleen leerlingen lieten merken dat ik een ‘vreemde eend in de bijt’ was. De leraar van groep 5 (die ik later in groep 7 ook weer had, zelfde lokaal ook) reageerde ooit met “dat ben jij” op mijn vraag “wat is een landloper?” Bij mijn moeder later nagevraagd wat het nu precies inhield. Zodra ik de betekenis wist, was mijn beeld van die leraar 180 graden gedraaid. Vanaf begin groep 5 was hij mijn lievelingsleraar, omdat zijn voornaam hetzelfde was als een van mijn vriendjes op de school daarvoor. Na die uitspraak kon ik hem niet meer vertrouwen.

Toen kwam er een dag dat we in de kring zaten (5 of 7, verschil in groep is wat lastig terug te halen met zelfde leraar en zelfde klaslokaal) en ik niemand kon horen. Zo doof als maar kon. Ik kon wel zien dat ze praatten en dus deed ik mijn best met liplezen. Ik had natuurlijk kunnen zeggen dat ik niks kon horen, maar dat zou ervoor zorgen dat de aandacht op mij gevestigd werd en dat wilde ik niet. Tijdens de les zat ik met mijn rug naar de meester en kon niet steeds naar achteren kijken om te weten te komen waar we waren. En dus keek ik bij mijn buurvrouw. Niet om naar haar antwoorden te kijken, maar om te verifiëren of ik wel bij was.

Blijkbaar had de leraar wel door dat er iets was, hij vertelde mijn ouders dat ik steeds aan het afkijken was. Zij kwamen erachter dat ik niks hoorde. Ik kreeg voor de tweede keer buisjes en algauw was mijn gehoor weer terug.

“Zelfs mavo wordt lastig voor je.”

In groep acht kreeg ik mijn CITO-score te horen: mavo/havo. Mijn leraar voegde daaraan toe dat “mavo moeilijk voor haar wordt.” Naar aanleiding van – onder andere – de boeken die ik eerder noemde, had ik bedacht dat ik kinderpsycholoog wilde worden. Maar ja, mavo zou moeilijk voor me zijn en daar had je echt wel een hoger niveau voor nodig. Eenmaal op de middelbare school zag ik dat de kinderen op het gymnasium ook Grieks en Latijn kregen. Leek me geweldig om te leren. Maar ja, dat krijg je op de mavo niet. Na ruim 4 jaar onderpresteren, niet gezien zijn, een beste periode gepest te zijn en de uitspraak van mijn groep 8 leraar in mijn hoofd, was ik ervan overtuigd dat ik niet beter kon dan mavo. Proberen had geen zin.

Vanaf de mavo ging ik naar het mbo. Toen we moesten kiezen voor een vervolgopleiding had ik geen idee wat ik wilde gaan doen. Alles wat ik in de jaren ervoor had bedacht (na kinderpsycholoog kwam patholoog anatoom, archeoloog) hadden een hoger opleidingsniveau en tja, dat kon ik niet. Mijn beste vriendin ging een directiesecretaresse opleiding doen. Aangezien ik zakenvrouwen in films (de mantelpakjes vooral) wel interessant vond, ging ik met haar mee.

Tijdens mijn eerste stage van twintig weken (tweede leerjaar van in totaal drie) kwam ik erachter dat ik een kantoorbaan helemaal niet zag zitten. Zelf een kinderdagverblijf opzetten leek me wel wat, dus wilde ik SPW gaan doen. Mijn stagebegeleider van school (die ik ergens aan het einde van de periode voor het eerst zag) leek het belachelijk te vinden dat ik na het mbo – ik wilde de opleiding wel eerst afmaken – wederom mbo wilde gaan doen. Dan kon ik toch beter richting hbo gaan? Gevolg was dat ik dichtklapte en nog meer aan mezelf ging twijfelen. In dat schooljaar en het jaar ervoor bleek Duits een lastige te zijn voor me. Op de middelbare school had ik dat vak al zo snel mogelijk laten vallen. Helaas had ik in ieder geval Duits 1 en 2 nodig op deze opleiding om mijn diploma te kunnen krijgen. Stage in Duitsland bleek een mogelijkheid en in mijn derde leerjaar ging ik die kant op voor een periode van acht weken.

Stage in Duitsland

Het werd niet zomaar Duitsland, maar München. Een treinreis van zo’n 8 uur en daar stond ik dan in m’n eentje. De eerste stage (drie weken bij een verzekeringsbedrijf) waren geen geweldige ervaring. Ik moest mijn aanwezigheid daar vooral als eer zien, geloof ik. Daarna liep ik een week mee op school, dat was een behoorlijke verbetering. De laatste vier weken waren heerlijk. Een enorm hartelijk gastgezin, een geweldige stageplek.

Na twee weken kwam een van de mensen waarmee ik dagelijks contact had ineens bij me, ze had net te horen gekregen dat ik geen Duitse was. Ze wilde even haar verbazing komen uiten en aangeven dat ze helemaal niet gemerkt had dat ik niet Duits was.

Na nog weer een week of 18 stage in Nederland kreeg ik mijn herexamen mondeling Duits. Na de afname noemde de leraar dat ik de verkeerde stof had geleerd, maar ik desondanks een goed resultaat had gehaald. Ik had een 7 nodig om mijn diploma te mogen krijgen, later bleek dat ik een 7.8 had gehaald.

Na mijn opleiding ging ik werken als magazijnmedewerkster bij een kledingbedrijf. De chaos en het oneerlijke gedoe op school maakten dat ik er klaar mee was en geen vervolgopleiding ging doen. Secretaresse worden leek me ook niks, dus dan maar wat anders.

Ik bleek er goed in te zijn. Artikelnummers waren logisch opgebouwd, ik kon ze goed opslaan. Op een gegeven moment kwamen collega’s daar achter en als er een enkel artikel over was zonder streepjescode, werd ik erbij geroepen om te bekijken of ik het artikelnummer wist. Vaak ging het om artikelen die er al een behoorlijke periode hingen, eigenlijk retour hadden gemoeten (om bij koopjesfilialen ondergebracht te worden) en ik dus al heel lang niet meer had gezien. Ik vermoed dat ik negen van de tien keer ik het artikelnummer wist terug te halen. Het deed me erg denken aan de periode dat ik nog precies wist welke boeken mijn moeder had. Net als de krantenwijk die ik liep toen ik op de middelbare school zat.

Losse puzzelstukjes op z’n plek

Tijdens de fietstocht naar school (het ROC) dacht ik veel na. Ik kan me herinneren dat ik op een gegeven moment goed besefte dat ik mezelf niet echt kende en de wens ‘hardop dacht’ dat ik op mijn 30e (want dan ben je ‘echt volwassen’ natuurlijk) mezelf wél zou kennen. Grappig genoeg begon dat proces inderdaad rond mijn dertigste. De zoektocht naar handvatten, of eigenlijk herkenning rondom het gevoelige (temperamentvolle) van mijn zoon heeft daar absoluut een aandeel in gehad.

Ik heb me als kind weleens afgevraagd of ik autistisch was, gezien mijn sociale onhandigheid destijds (nu ook nog weleens). Of wellicht ADHD, omdat mijn hoofd praktisch nooit stil staat. Ondertussen weet ik dat ik hoogbegaafd ben. Mijn hele zijn heeft vaak genoeg als vloek gevoeld. Ondertussen lukt het me om het meer als een zegen te zien.

Deel 2 lezen >

© Tekst Hiranthi Herlaar van Liefdevol Opgroeien | Redactie Alice K. Burridge van Green Writing | Beeld via Unsplash | Stichting Hoogbegaafd!