De drang tot ontwikkeling is onstuitbaar
Het pint me vast aan de grond waar ik sta, creëert mijn afgrond gelijktijdig
Het gaat daar waar mijn diepste wezen schuilt, scheldt en huilt
Waar noodzakelijkerwijs mijn zijn al dwalend, druilend en wijdverspreid verblijft
Turend, met priemende ogen raakt het mijn ziel. Hard en ongenadig
Ik analyseer mijn gevoelens en gedachtes, zij het misschien één en hetzelfde of absoluut niet, afstandelijk en koud. Alsof ze mij niet toebehoren
Ogenschijnlijk
Doorvoel ik mijn emoties tot op het bot – wat zeg ik? Tot in elke celkern. Tot in het binnenste van de aarde. Tot in het onbestemde vacuüm van voltrokken emoties, gestenigd, alleen, waarachtig mooi, subliem in veelvuldige schoonheid
In rust laat ik het mij bekoren
Ik ontleed mijn gedachtes, bevraag ze, bewoon ze, verdeel ze. Ik speel ermee tot ik ze niet meer herken. Ik duw ze uit mijn lichaam, naar de lucht om mij heen, adem ze weer in en voel ze transformeren, doordrenkt van nieuw leven
Vervolgens laat ik ze verdrinken, in tranen of in drank. Om te merken dat ze in de nacht
tot me keren in een met destructie omhulde levenskracht.
Bang voor alles, keer ik in mezelf.
Te jong, onzeker en onkundig is mijn masker.
Daarachter,
Je reinste ongeweten
“Te jong, onzeker en onkundig in mijn masker” Alles is mooi geschreven, maar deze blijft hangen, ik moet denken aan al mijn eerste banen en de steeds terugkerende imposter gedachten en gevoelens. Een docent die me vertelde over de “bewust onbekwaam” fase in elk leerproces hielp me volhouden in het opdoen van ervaring. Nu, aan het eind van mijn twintigerjaren blijft een vraag toch staan: of ik in het worden van een mens of het worden van mijzelf ooit door die fase “bewust onbekwaam” heen zal komen. Ik ben geen kind meer, en kan onmogelijk terug. Ik heb een potentieel en daarmee een verantwoordelijkheid, maar ik voel mij soms een wervelwind die door een buisje richting een klein kamertje word geduwd. En soms voel ik mij een zacht briesje, terwijl ik voor mijzelf moet opkomen en schreeuwen om in een open ruimte te mogen dansen. Hoe kan ik dan nog een briesje zijn, of een wervelwind? En waarom denk ik dat ik allebei niet kan herbergen in 1 persoonlijkheid? In mijn masker zitten buisjes naar allerlei hokjes en zowel een demper als een versterker, want alles moet gematigd worden om begrepen te worden. Maar wat word er dan begrepen? Wat word er geweten? En hoe communiceer je je reinste ongeweten?
Ik ben momenteel bezig met een soort thema voor mezelf: expressie. Het helpt me onwijs om me te uiten, juist ook als niemand het ziet. Een tekening, een simpel (niet bestaand) woord dat ik uitspreek, een beweging die ik gewoon leuk vind om te maken. Misschien is het een uiting van maar van 1 kerncel, maar het helpt me mezelf steeds een beetje meer accepteren. Net als het liedje: let is be…
Gewoon wat gedachten na aanleiding van jou mooie tekst…