Taalontwikkelingsstoornis (TOS)
Hieronder dit keer geen dialoog met een welbespraakte volwassene, maar met een jongere met een taalontwikkelingsstoornis (TOS). De wens om jezelf te uiten en de moeite waarmee dat gepaard kan gaan, zou ik willen duiden als een universeel menselijke ervaring. Iets wat door leeftijden en intelligenties heen klieft.
Dat beiden het moeilijk kunnen vinden om hun emoties te verwoorden en dat beiden die gevoelservaring met dezelfde beelden beschrijven, werd me deze week opvallend getoond. Terwijl ik de afgelopen twee weken onderstaande dialoog schreef rondom de jongere, beschreef (ook) een hoogintelligente volwassen cliënt me zijn emotionele staat met de uitspraak ‘ik ben net een vulkaan’.
En dan nu de jongere: maak kennis met leerling Stijn (14). Stijn heeft de diagnose TOS gekregen. Hij heeft een meer dan gemiddelde intelligentie. Door zijn spraaktaalprobleem wordt hij cognitief nogal eens onderschat. Diverse docenten hadden Stijns gedrag gesignaleerd, waarna zijn situatie werd besproken in de leerlingbespreking. Daar is besloten om Stijn in contact te brengen met een ambulante coach om hem zodoende de extra begeleiding te kunnen geven die hij nodig heeft.
Disclaimer: Stijns naam en de overige situationele details zijn gefingeerd.
Het gesprek
Begeleider: “Hi Stijn, fijn dat je er bent.”
Jongere: “…”
Begeleider: “We kennen elkaar nog niet. Zal ik me eerst aan je voorstellen?”
Jongere: “…” (*haalt schouders op*)
Begeleider: “Oké. Mijn naam is Ilona. Ik ben door de school gevraagd om je te begeleiden, te helpen, bij het praten over je emoties. Ik begreep dat je vaak verdrietig bent, en boos. Gefrustreerd is misschien een beter woord. Ik ben hier om je te leren kennen en te kijken of ik je kan helpen met hoe je je voelt.”
Jongere: “…”
Begeleider: “Ik ga je vragen stellen en daarna luister ik naar je antwoorden. Je mag zolang de tijd nemen als je nodig hebt om te reageren.”
Jongere: “…”
Begeleider: “Kun je iets vertellen over hoe het vandaag met je gaat?”
Jongere: “…”
Begeleider: “…”
Jongere: “…”
Begeleider: “…”
Jongere: “…gewoon…is altijd zo…”
Begeleider: “…”
Jongere: “…het praten weer ging het niet…dan zegt ze ehm ik moest beter opletten…”
Begeleider: “De juf?”
Jongere: “Ja…dat het blaadje 4 was en…het was te ver. En dan kan ik het niet, want ehm…er…het zat door elkaar…”
Begeleider: “Jullie moesten op pagina 4 zijn en jij was nog op een andere pagina. Begrijp ik je zo goed?”
Jongere: “Ja…”
Begeleider: “En wat gebeurde er toen?”
Jongere: “Dan zegt ze…die juf…huiswerk was ehm…daarvoor moest het al…dat het al af was. Ze zei…te lang enzo. Iedereen moet dan wachten, wachten. Als enige…ik…ze lachten.”
Begeleider: “Lachte de juf of…?”
Jongere: “…nee, die niet…zij is boos op mij, ze liep ook snel door…met lachen bedoel ik voor die anderen…de kinderen…”
Begeleider: “De juf leek boos te zijn en de kinderen lachten je uit?”
Jongere: “…ja.”
Begeleider: “Dat klinkt als een moeilijke situatie voor je…en toen…heb je iets gezegd of gedaan?”
Jongere: “Ik weet het niet…ik was… Die verkeerde pagina was niet expres…de woorden ik snap ze wel, maar ik kan ze niet vinden…als ik weet wat ik moet doen…dan word ik ook beter, ik heb tijd nodig voor de woorden te vinden.”
Begeleider: “Dat begrijp ik, je snapt de woorden wel zodra ze er eenmaal zijn, alleen het kost tijd om te zorgen dat ze er komen. En je zou graag meer tijd krijgen om dat in jouw tempo te doen, begrijp ik je zo goed?”
Jongere: “…ja.”
Begeleider: “En kreeg je die tijd vanochtend in de les?”
Jongere: “Nee. Ze snappen het niet…en dan…ehm…ik ga terug…in mijzelf.”
Begeleider: “Oké, is het zo dat je je dan onbegrepen voelt en je je daarom terugtrekt in jezelf?”
Jongere: “Ja…ze snappen mij niet. Het is ook…je weet wel. Dat…ik ben dom. Ga toch weg denk ik dan… Er is niets hetzelfde…tussen de anderen en mij. Mijn hoofd…het is gewoon te vol…ik wou dat mijn hoofd eraf was.”
Begeleider: “Oh…dank je wel dat je me dit vertelt. Wat vervelend voor je dat je je onbegrepen voelt. Ik ga even samenvatten om te kijken of ik je goed begrijp. Je voelt je onbegrepen en je hoofd reageert dan met de gedachten ‘ik ben dom, ga toch weg’. Klopt dat?”
Jongere: “Ja.”
Begeleider: “En je conclusie is: ‘er is niets hetzelfde tussen hen en mij’. Dat klinkt alsof je je totaal anders voelt dan de anderen en eigenlijk juist graag contact zou willen leggen. Klopt dat?”
Jongere: “…ik weet niet…”
Begeleider: “Je zei dat je zou willen dat je hoofd eraf was…kun je daar iets meer over zeggen?”
Jongere: “Ehm…wat bedoel je? Ik begrijp niet…meer zeggen? Wil je dat ik het nog meer zeg?”
Begeleider: “Ah nee, sorry dan was ik niet duidelijk.”
Jongere: “Oké.”
Begeleider: “Ik bedoelde: hoe komt het dat je zou willen dat je hoofd eraf was?”
Jongere: “Mijn hoofd…het zit ehm…je weet wel…dinges…ja vol…dat het niet doorloopt…het ehm…”
Begeleider: “…”
Jongere: “…in de weg. Ik voel mij net een…een…zo’n ding…zo’n ding met vuur…”
Begeleider: “…neem je tijd om het woord te vinden…”
Jongere: “…een vulkaan. Ik voel mij net een vulkaan.”
Begeleider: “Een vulkaan zeg je…dat klinkt alsof er heel veel in die vulkaan zit, allemaal gevoelens, emoties en woorden, en dat die lang blijven borrelen in de vulkaan, heel lang worden tegengehouden, en na lange tijd ineens een uitbarsting veroorzaken. Zonder waarschuwing vooraf komt alles er tegelijk uit. Is dat zo voor jou?”
Jongere: “Ja.”
Begeleider: “Ah, en er gebeurt best veel tegelijk in zo’n vulkaan, het kan een beetje een chaos zijn. En dan denk je: als er geen hoofd op die vulkaan zat, dan zou alles er gewoon uit kunnen stromen, precies zoals het er is.”
Jongere: “Ja. Dat woord…chaos is goed. Of nou, niet ehm…goed, juist niet goed, maar wel…ik…het klopt.”
Begeleider: “Oké Stijn, teken de vulkaan maar, hier heb je pen en papier.”
Jongere: (*tekent vulkaan*) “Zoiets.”
Begeleider: “Laten we eens kijken wat voor gevoelens in die vulkaan zitten. Misschien helpt dat om de chaos te ordenen. Ik ga je een aantal woorden geven en dan mag jij kiezen welke je herkent, oké?”
Jongere: “Oké, als ik de…de woorden…als ze niet te moeilijk zijn.”
Begeleider: “Prima, goed dat je het zegt, ik zal er rekening mee houden. En als je een woord niet begrijpt, dan mag je het zeggen en dan ga ik op zoek naar een ander woord, of wij samen, dat kan ook. Oké, in die vulkaan, zit daar…verdrietig zijn, bang zijn, boos zijn?”
Jongere: “Ehm…boos vaak, maar ehm niet de eerste, het is later pas. Bang eerst. Verdrietig die moet ook erbij.”
Begeleider: “Schrijf of teken die woorden er maar bij. En zit er in die vulkaan ook eenzaamheid, dat je je heel alleen voelt?”
Jongere: “Ja, zoals in de klas. Thuis is het…ook…”
Begeleider: “Oké…en is de vulkaan ook weleens blij?”
Jongere: “Soms. Bij volleybal. Als ik daar ben…”
Begeleider: “…”
Jongere: “…daar is het leuk.”
Begeleider: “Oké, dank je wel voor je antwoorden. Je hebt veel ontdekt bij jezelf van binnen, zoals dat je je verdrietig voelt, bang, soms boos, alleen. En ook blij, bijvoorbeeld als je met volleybal bezig bent. We hebben al veel gedaan en besproken vandaag zeg, goed gewerkt! Nog een laatste vraag: wat zou je graag willen zijn in plaats van een vulkaan?”
Jongere: “Haha…wat in de natuur…een boom misschien…die kijkt bekijkt rustig…en weet hoe alles werkt. Of een rivier…dat is eigenlijk dat ding wat ik zei…een…een vulkaan, alleen dan ligt het en zonder hoofd.”
Begeleider: “Ha, wat een mooie beelden. Dan gaan wij samen uitproberen hoe je meer een boom of rivier kunt zijn. Tot volgende week.”
Jongere: “Oké, tot volgende week.”